e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rotem

Overzicht

Gevonden: 3443
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brompot grauwelaar: grauwelair (Rotem), grommelaar: groemelaer (Rotem), ai lijk in aime fr.  groemelair (Rotem), grommelpot: groemelpot (Rotem) Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1
bron bron: broǝn (Rotem), brun (Rotem) Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] I-8
bronstig breustig: brou̯stex (Rotem), brø̄.stex (Rotem) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig op andere koeien springen tochtig (zijn): tuxtex zēǝn (Rotem), tochtig doen: tø̄xtex dōn (Rotem) [N 3A, 9b] I-11
bronstig, van merries ros(se)tig: rø̜stex (Rotem) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9
brood brood: broed (Rotem), broet (Rotem), brôêt (Rotem) (brood) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || brood [RND] III-2-3
broodje pistolet: #NAME?  peͅstolēs (Rotem), sandwich: #NAME?  santweš (Rotem) Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)] III-2-3
broodmes broodmes: brutmɛs (Rotem), brūətmeͅs (Rotem) mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)] III-2-1
broodpap brokkenpap: brōkəpap (Rotem) Pap met stukjes roggebrood (pap met vuurstenen?) [N 16 (1962)] III-2-3
broodpop weggentuit: wēͅkəntyt (Rotem) Wittebrood in de vorm van een man (steeve, steeveman, weggeman, nieuwjaarsman, ziepesprengert, boekeman?) [N 16 (1962)] III-2-3