33672 |
drinkkuil in de wei |
drinkkuil:
dręŋkuu̯ǝl (L420p Rotem)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
drab:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
drab (L420p Rotem),
dras:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
dras (L420p Rotem)
|
droesem [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
34236 |
droge koe |
droge koe:
drȳǝx kuw (L420p Rotem)
|
Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73]
I-11
|
33701 |
droge plekken in moeras |
donk:
doŋk (L420p Rotem),
heuvel:
hȳvǝl (L420p Rotem)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
drogen:
drygǝ (L420p Rotem)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20635 |
dronken |
zat:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
ēͅ əs zāt (L420p Rotem)
|
dronken [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
hem om hebben:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
ēͅt əm oem (L420p Rotem),
hem zitten hebben:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
ēͅt əm zəttə (L420p Rotem)
|
dronken [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
t blijft over]:
ət bleift y(3)̄vər (L420p Rotem)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
drûûch (L420p Rotem)
|
droog [RND]
III-4-4
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) stø̜̄jt drȳx (L420p Rotem),
(de koe) stø̜u̯ dryu̯x (L420p Rotem),
drȳǝxstūǝn (L420p Rotem)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|