20949 |
gist |
gist:
geͅs (L420p Rotem),
gęs (L420p Rotem)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)]
II-1, III-2-3
|
33739 |
gladde ijzerdraad |
ursusdraad:
ursusdraad (L420p Rotem)
|
Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.]
I-8
|
20556 |
glazig |
verglaasd:
verglaasde (L420p Rotem),
verglaazden (L420p Rotem)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ī̄rtwęrǝk (L420p Rotem),
ārdǝwęrǝk (L420p Rotem
[(jonger dan ɛ̄rtwęrǝk)]
),
ārtwęrk (L420p Rotem),
ɛ̄rtwęrǝk (L420p Rotem)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
22376 |
glijbaan |
sleurbaan:
/
sleerbaan (L420p Rotem)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
rutschen (du.):
Minder gebruikt
rutṣən (L420p Rotem),
sleuren:
sleuren (L420p Rotem),
sloe:ərə (L420p Rotem),
slø͂ͅrə (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] || slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen) [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
18879 |
glimlachen |
glimlachen:
glimlachen (L420p Rotem),
ie glimlachden ins (L420p Rotem),
lachen:
lachen (L420p Rotem)
|
hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
goudworm:
ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299
goudwoͅrm (L420p Rotem),
kelderslak:
kelderslek (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
34172 |
goed liggen |
goed:
gōǝt (L420p Rotem),
goed liggen:
goed liggen (L420p Rotem)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
17786 |
goed luisteren |
goed luisteren:
good loesteren (L420p Rotem)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|