22504 |
grote knikker |
huif:
hūvven (L420p Rotem),
marbel:
marbel (L420p Rotem),
spy(3)̄lə mət ə marbəls (L420p Rotem),
, onbekend
marbel (L420p Rotem)
|
/ [SND (2006)] || Een hele grote knikker? [WVD 153 (2005)] || Jongens spelen met de knikkers. [ZND 01u (1924)] || Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
24857 |
grote weegbree |
weegbree:
wēgbręi̯ (L420p Rotem)
|
Plantago major L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in akkers, tuinen en wegbermen, met breed-eironde, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopgaande stengel zit een langwerpige groene aar met bruine pluisjes. De plant wordt tot 50 cm hoog en bloeit van mei tot november. Bij de naamgeving worden de grote (of brede) en smalle weegbree (zie het lemma Smalle Weegbree) vaak niet van elkaar onderscheiden. Bij de volgende opgaven werd specifiek verneld dat ze op de grote betrekking hebben.
I-5
|
33226 |
grove zeef, voor consumptieaardappelen |
grove/grof zeef:
gruǝf zif (L420p Rotem)
|
De meest grove of bovenste zeef; hierdoor worden de grootste aardappelen afgezonderd van de rest. Deze dienen voor de consumptie. Omschrijvende antwoorden als "grote zeef" zijn hier niet opgenomen. In Belgisch Limburg is zeef onzijdig en moet men voor grove zeef wel grof zeef lezen. [N 12, 34a]
I-5
|
21331 |
gulden |
gulden:
guiljen (L420p Rotem),
gøͅlə (L420p Rotem),
gəljen (L420p Rotem),
ps. omgespeld volgens IPA.
nə gøͅlʔə (L420p Rotem)
|
gulden [ZND 35 (1941)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23267 |
gulden mis |
gulden mis:
ai = avait jFr.
de gəlje mais (L420p Rotem),
ai als Fr. mais
de guilje mais (L420p Rotem)
|
Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
18541 |
gulp van een broek |
geul:
(geul)
gøəl (L420p Rotem)
|
gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19075 |
gunnen |
toewijzen:
ps. omgespeld volgens Frings. De w heb ik geïnterpreteerd als een gewone w en niet als een diftong (?) omdat die niet superscript staat.
tuwgeͅwizə (L420p Rotem),
verkopen:
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.
ze wordt verkocht (L420p Rotem)
|
ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
killig (weer):
killig (L420p Rotem),
ai als in aimer
wair is killig (L420p Rotem),
koel (weer):
keul (L420p Rotem),
keul wèr (L420p Rotem),
koud (weer):
kaud (L420p Rotem),
au niet ou
weer is kaud (L420p Rotem),
zuur (weer):
zōr wēͅr (L420p Rotem)
|
huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
29733 |
haag |
heg:
hęk (L420p Rotem)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
24532 |
haagappel |
haagappel:
zie ook ZND24, 039c, apart ingevoerd
ōgapələ (L420p Rotem)
|
haagappel [ZND 01u (1924)]
III-4-3
|