19108 |
haast |
haast:
heust (L420p Rotem)
|
Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
18994 |
haastig |
haastig:
eu is heure fr.
heustig (L420p Rotem)
|
haastig [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
āgəlsteͅijn (L420p Rotem)
|
hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25245 |
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) |
hagelsteen:
agelstein (L420p Rotem)
|
hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
hak:
ak (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
hak (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
klein hakje:
klęi̯n ɛkskǝ (L420p Rotem),
krebber:
krɛbǝr (L420p Rotem)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
ak (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
den hak (L420p Rotem),
hak (L420p Rotem)
|
hak van de schoen (achterlap) [ZND 01u (1924)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] || hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
hak:
ak (L420p Rotem),
vars:
veęs (L420p Rotem),
voet:
vo.ǝt (L420p Rotem)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
25455 |
hakbak |
kapbred:
kapbrēt (L420p Rotem)
|
De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114]
II-1
|
18791 |
haken |
crocheren (<fr.):
ze kan crocheeren (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
33153 |
haksel |
haksel:
hɛksǝl (L420p Rotem),
ɛksǝl (L420p Rotem)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|