18229 |
voile |
voile:
vwol (Q099q Rothem),
voiletje:
vwø̜lkǝ (Q099q Rothem)
|
Wijdmazig makko, wollen of zijden weefsel in effen binding voor japonnen en gordijnen (Van Dale, pag. 3269). [N 62, 75f; N 62, 82; N 62, 75e; N 62, 81b; N 62, 98]
II-7
|
18433 |
volant |
volant:
vwolaŋ (Q099q Rothem)
|
Een strook op een japon die maar aan één kant vastzit. Het volant-effect is een decoratieve afwerking waarbij gebruik wordt gemaakt van de rekbaarheid van de gebreide stof. Het klokkende effect wordt verkregen door de stof op te rekken tijdens het stikken (Het Beste Naaiboek, pag. 314). [N 62, 42b; N 62, 42a; MW; monogr.]
II-7
|
31278 |
volder |
zethamer:
zęthāmǝr (Q099q Rothem)
|
Hamer met afgeronde baan die de smid gebruikt bij het rond omsmeden of "rond innemen" van kanten of uitstekende delen van een smeedstuk. Bij smeedwerk met behulp van de volder houdt de smid met zijn rechterhand de steel van dit werktuig vast en met zijn linkerhand de smeedtang met het werkstuk. De smidsknecht slaat vervolgens met de voorhamer op de bovenzijde van de volder. De volder wordt ook vaak gebruikt in combinatie met een ondervolder. De baan van dit werktuig heeft dezelfde vorm als de volder, maar is aan de onderzijde voorzien van een pin die in het aambeeldgat past. Zie ook afb. 38. [N 33, 80; monogr.]
II-11
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
biǝr (Q099q Rothem),
bīǝr (Q099q Rothem)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
30092 |
voorgevel |
buitenmuur:
būtǝ[muur] (Q099q Rothem),
gevelmuur:
gēvǝl[muur] (Q099q Rothem)
|
De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.]
II-9
|
29951 |
voorhamer |
voorhamer:
vø̄rhāmǝr (Q099q Rothem),
vø̜rhāmǝr (Q099q Rothem),
zware hamer:
žwǭrǝ hāmǝr (Q099q Rothem)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] || Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11, II-9
|
31263 |
voorijzer |
voorijzer:
vø̄rīzǝr (Q099q Rothem)
|
Hoefijzer voor de voorhoef van het paard. De vorm van het voorijzer is doorgaans ronder dan dat van het achterijzer. Zie ook afb. 223a. [N 33, 353; N 33, 354a; monogr.]
II-11
|
34101 |
voorklauw |
teen:
tīǝn (Q099q Rothem)
|
Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b]
I-11
|
33799 |
voorknie |
knie:
knē (Q099q Rothem)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
34132 |
voorpoten met dikke knie |
stalbenen:
štalbɛi̯n (Q099q Rothem)
|
[N 3A, 143; monogr.]
I-11
|