30160 |
lintvoeg |
lange voeg:
laŋ vōx (Q099q Rothem)
|
Horizontale voeg. Zie ook afb. 41. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29b; monogr.]
II-9
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
løp (Q099q Rothem)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bø̄kǝ (Q099q Rothem)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
jammeren:
jɛmǝrǝ (Q099q Rothem)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
33965 |
loenje |
bekriem:
bɛkrēm (Q099q Rothem)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
33813 |
lomp paard |
karhengst:
karheŋs (Q099q Rothem)
|
[JG 1a; N 8, 62h]
I-9
|
34264 |
longen |
longen:
loŋǝ (Q099q Rothem)
|
De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b]
I-11
|
30548 |
lood inleggen |
lood aanbrengen:
lwot˱ ānbreŋǝ (Q099q Rothem)
|
Loden loketten in de voegen van het metselwerk aanbrengen. [N 32, 48b]
II-9
|
31516 |
loodpan, gietlepel |
gietpan:
gētpan (Q099q Rothem),
smeltpan:
šmeltpan (Q099q Rothem)
|
Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b]
II-11
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladeren:
blāi̯ǝrǝ (Q099q Rothem)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|