30076 |
houten klosje |
richter:
rextǝr (Q099q Rothem)
|
Houten klosje met daarin een geboord gat waarlangs het touw met aan de onderzijde het gewicht van het schietlood, naar beneden kan zakken. Zie ook afb. 29. [N 30, 11b; monogr.]
II-9
|
19552 |
houten lepel |
houten lepel:
houte leepel (Q099q Rothem),
potlepel:
potlepel (Q099q Rothem)
|
lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25356 |
houten schede |
messenkoker:
mɛtsǝkōkǝr (Q099q Rothem),
schede:
šej (Q099q Rothem)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''leren schede''. Een eventuele toevoeging ''houten'' wordt niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.]
II-1
|
34367 |
houten stamper |
brijtsemskuil:
britsǝmskȳl (Q099q Rothem)
|
Houten stamper om aardappelen voor de varkens mee tot puree te stampen. [N 18, 133; N 18, 134; S 20, add.; monogr.]
I-12
|
31880 |
houtrasp |
rasp:
rasp (Q099q Rothem)
|
Staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van hout. Zie ook afb. 57. De houtrasp wordt gebruikt om een werkstuk een eerste, voorlopige bewerking te geven. Het ruwe oppervlak wordt vervolgens met een houtvijl verder glad gemaakt. [N 33, 99; N 53, 144a; N 64, 53h; monogr.]
II-12
|
19629 |
houtskool |
ameren:
ǭmǝrǝ (Q099q Rothem),
assen:
ęšǝ (Q099q Rothem)
|
De verbrande houtresten. Deze worden bewaard ofwel onder de oven of buiten onder de oven of in een hoek van het bakhuis (Weyns 41). De as dient wel als weidebemesting of wordt rond salade, kolen en bonen gestrooid om de slakken ervan af te houden (Weyns 41). [N 29, 11a; OB 2, 2b; OB 2, add.; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
25518 |
houtskool verwijderen |
vegen:
vē̜gǝ (Q099q Rothem)
|
Het eventueel bij het werkwoord opgegeven zelfstandig naamwoord "houtskool" of heteroniemen hiervoor worden niet gedocumenteerd. Zie voor de fonetische documentatie van deze woorden het lemma ''houtskool''. [N 29, 11b; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
19476 |
houtspaander |
spaan:
sjpîên (Q099q Rothem)
|
spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
29956 |
houwhamer |
scheerbeitel:
šērbęjtǝl (Q099q Rothem)
|
Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.]
II-9
|
33642 |
huisakker |
gewande:
gewande (Q099q Rothem)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|