e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P107a plaats=Rummen

Overzicht

Gevonden: 1189
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paal van de weideafrastering pilot: plot (Rummen) De meeste opgaven in dit lemma duiden op een paal uit de draadomheining rond een weide. Deze opgaven zijn ontleend aan de antwoorden op de vraag ø̄Hoe noemt u de paal van de weideafrastering?ø̄ (N 14, 64). Een aantal opgaven is ontleend aan de vraag naar het algemene woord voor ø̄paalø̄ (S 27). De antwoorden op beide vragen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 64; S 27; Vld.; monogr.] I-8
paard paard: pɛat (Rummen) [JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18] I-9
paard dat met rukken trekt rotser: rǫtsǝr (Rummen) [N 8, 62r] I-9
paard met een scheve heup (met een) scheve hoop: sxęi̯vǝ hu̯p (Rummen) Een paard van ongelijke heuphoogte. Dit gebrek komt meer bij koeien dan bij paarden voor. Zie afbeelding 6. [N 8, 94a] I-9
paard met maandelijkse diarree maanschijter: mōnsxē̜tǝr (Rummen) [N 8, 94d en 94e] I-9
paardedeken deken: dękǝt (Rummen) Deken die op het paard wordt gelegd als het regent of als het dier zweet. [N 13, 93; monogr.] I-10
paardestal paardestal: pē̜ ̞dǝ[stal] (Rummen), paardsstal: pē̜ ̞ts[stal] (Rummen) De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a] I-6
paardetuig paardsgetuig: pē̜ts˲gǝtø̜̄x (Rummen) De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.] I-10
pacht? huur: ps. omgespeld volgens Frings.  hø͂ͅr (Rummen), pacht: ps. omgespeld volgens Frings.  paxt (Rummen) pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)] III-3-1
pachten pachten: ps. omgespeld volgens Frings.  paxtə (Rummen) pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)] III-3-1