34296 |
tuierhamer |
tuierhamel:
tø̜̄rhǭmǝl (P107a Rummen)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
pag:
pax (P107a Rummen),
tuierhout:
tø̜rhōt (P107a Rummen),
tuierpaal:
tø̄rpōǝl (P107a Rummen)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34291 |
tuierplaats |
tuier:
tø̜̄r (P107a Rummen)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
34295 |
tuiertouw, tuierketting |
zeel:
ziǝl (P107a Rummen)
|
Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b]
I-11
|
34204 |
tussenklauwontsteking |
slak:
slęk (P107a Rummen)
|
Door het binnendringen van scherpe voorwerpen zoals spijkers, stenen of strohalmen tussen de klauwen van een koe kunnen kleine wondjes ontstaan. Door infectie kan een pijnlijke zwelling ontstaan, waardoor de klauwen van elkaar kunnen worden gewrongen. Tussenklauwontsteking is vaak een naziekte van mond- en klauwzeer. Zie ook het lemma ''tussenklauwontsteking'' in wbd I.3, blz. 482-483. [N 3A, 81; N 52, 10; A 48A, 14]
I-11
|
21618 |
twee centiem |
cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
seͅnt (P107a Rummen),
twee cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
2 [sent (P107a Rummen)
|
koperen munt van 2 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32958 |
tweede klaveroogst |
tweede snede:
twedǝ snēi̯ (P107a Rummen)
|
In verband met de benamingen voor nagras is de informanten ook gevraagd of ze een specifiek woord kenden voor de tweede klaveroogst; hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afweken van die voor ''nagras''. [N 14, 128c]
I-3
|
21648 |
tweede verkoping |
opbod:
ps. omgespeld volgens Frings.
oboͅt (P107a Rummen)
|
de tweede verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij wordt afgemijnd [de toeslag?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21619 |
twintig frank |
stuk van twintig frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
stək van 20 frank (P107a Rummen)
|
20 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33788 |
uier |
uier:
ø̄ǝr (P107a Rummen)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|