33742 |
paal van de weideafrastering |
pilot:
plot (P107a Rummen)
|
De meeste opgaven in dit lemma duiden op een paal uit de draadomheining rond een weide. Deze opgaven zijn ontleend aan de antwoorden op de vraag ø̄Hoe noemt u de paal van de weideafrastering?ø̄ (N 14, 64). Een aantal opgaven is ontleend aan de vraag naar het algemene woord voor ø̄paalø̄ (S 27). De antwoorden op beide vragen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 64; S 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
29635 |
paard |
paard:
pɛat (P107a Rummen)
|
[JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18]
I-9
|
33819 |
paard dat met rukken trekt |
rotser:
rǫtsǝr (P107a Rummen)
|
[N 8, 62r]
I-9
|
33833 |
paard met een scheve heup |
(met een) scheve hoop:
sxęi̯vǝ hu̯p (P107a Rummen)
|
Een paard van ongelijke heuphoogte. Dit gebrek komt meer bij koeien dan bij paarden voor. Zie afbeelding 6. [N 8, 94a]
I-9
|
33885 |
paard met maandelijkse diarree |
maanschijter:
mōnsxē̜tǝr (P107a Rummen)
|
[N 8, 94d en 94e]
I-9
|
33990 |
paardedeken |
deken:
dękǝt (P107a Rummen)
|
Deken die op het paard wordt gelegd als het regent of als het dier zweet. [N 13, 93; monogr.]
I-10
|
33381 |
paardestal |
paardestal:
pē̜ ̞dǝ[stal] (P107a Rummen),
paardsstal:
pē̜ ̞ts[stal] (P107a Rummen)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
29636 |
paardetuig |
paardsgetuig:
pē̜ts˲gǝtø̜̄x (P107a Rummen)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
21689 |
pacht? |
huur:
ps. omgespeld volgens Frings.
hø͂ͅr (P107a Rummen),
pacht:
ps. omgespeld volgens Frings.
paxt (P107a Rummen)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21690 |
pachten |
pachten:
ps. omgespeld volgens Frings.
paxtə (P107a Rummen)
|
pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|