e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rumpen

Overzicht

Gevonden: 330
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tasten tasten: tastǝ (Rumpen) Met de hand voelen of de kip op het punt staat te gaan leggen. [N 19, 52; monogr.] I-12
te lang gerezen deeg kapotgegangen deeg: kǝpotgǝgaŋǝ dēx (Rumpen) Bij veel antwoorden wordt het zelfstandig naamwoord "deeg" o.i.d. niet gegeven. [N 29, 26b; monogr.] II-1
te nat te slap: tǝ šlap (Rumpen) Gezegd van deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 29b; monogr.] II-1
tepel, tet mem: mɛm (Rumpen) Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.] I-12
trekzaag, boomzaag trekzeeg: trek˲zē̜x (Rumpen) Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 √† 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.] II-12
troep biggen in het algemeen toom: tōm (Rumpen) In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.] I-12
troffel metseltroffel: mętsǝltrufǝl (Rumpen) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] II-9
uitgedroogd uitgedroogde deeg: ǫwtgǝdrȳdǝ dēx (Rumpen) Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c] II-1
uitvoerder uitvoerder: ūt˲vø̄rdǝr (Rumpen) Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9
uitzeven van de zemelen zeven: zeven (Rumpen) Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.] II-1