22897 |
aswoensdag |
asselegoensdag:
eschele goonstig (Q118p Schaesberg)
|
Aschwoensdag [SGV (1914)]
III-3-3
|
21904 |
atelier |
werkhuis:
wirkes (Q118p Schaesberg)
|
de ruimte, ingericht om er te werken met gereedschappen en/of machines [atelier, werkplaats] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33499 |
augurk |
augurk:
WLD
augurk (Q118p Schaesberg)
|
Een soort van kleine komkommer die vaak in azijn wordt ingemaakt; een augurk (canichon, augurk). [N 82 (1981)]
I-7
|
21137 |
auto |
auto:
oto (Q118p Schaesberg)
|
een bestuurbaar voertuig op 3 of meer wielen, voortbewogen door een zich daarin bevindende motor, meestal gedreven door benzine [auto, wagen, kar, tuffer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22370 |
autoped |
houten roller:
hote roller (Q118p Schaesberg)
|
Het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20582 |
avondmaal |
avond-caf:
ôôvendkaffe (Q118p Schaesberg),
avondbrood:
oavendbroëd (Q118p Schaesberg),
avondeten:
aoventaete (Q118p Schaesberg),
aoventeete (Q118p Schaesberg),
ovvendaete (Q118p Schaesberg),
ôôvendêête (Q118p Schaesberg)
|
de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
31253 |
baan van een aambeeld |
vlakke baan:
vlakǝ bān (Q118p Schaesberg)
|
Het bovenvlak van het aambeeld waarop het smeedwerk wordt uitgevoerd. In de baan kunnen één of meer gaten zijn aangebracht waarin verschillende soorten gereedschap geplaatst kunnen worden. Zie ook afb. 15 en het lemma "aambeeldgat". [N 64, 32c; N 66, 13c]
II-11
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
slepen:
schliepe (Q118p Schaesberg),
sjliepe (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg),
sjliepə (Q118p Schaesberg),
sjlīēpe (Q118p Schaesberg)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men het glijden op dit baan? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
baat (Q118p Schaesberg),
bá:t (Q118p Schaesberg)
|
baard [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20551 |
babbelaar |
klompje:
(suiker).
klumpke (Q118p Schaesberg)
|
babbelaar [SGV (1914)]
III-2-3
|