e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

Gevonden: 3101

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aswoensdag asselegoensdag: eschele goonstig (Schaesberg) Aschwoensdag [SGV (1914)] III-3-3
atelier werkhuis: wirkes (Schaesberg) de ruimte, ingericht om er te werken met gereedschappen en/of machines [atelier, werkplaats] [N 89 (1982)] III-3-1
augurk augurk: WLD  augurk (Schaesberg) Een soort van kleine komkommer die vaak in azijn wordt ingemaakt; een augurk (canichon, augurk). [N 82 (1981)] I-7
auto auto: oto (Schaesberg) een bestuurbaar voertuig op 3 of meer wielen, voortbewogen door een zich daarin bevindende motor, meestal gedreven door benzine [auto, wagen, kar, tuffer] [N 90 (1982)] III-3-1
autoped houten roller: hote roller (Schaesberg) Het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje]. [N 88 (1982)] III-3-2
avondmaal avond-caf: ôôvendkaffe (Schaesberg), avondbrood: oavendbroëd (Schaesberg), avondeten: aoventaete (Schaesberg), aoventeete (Schaesberg), ovvendaete (Schaesberg), ôôvendêête (Schaesberg) de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)] III-2-3
baan van een aambeeld vlakke baan: vlakǝ bān (Schaesberg) Het bovenvlak van het aambeeld waarop het smeedwerk wordt uitgevoerd. In de baan kunnen één of meer gaten zijn aangebracht waarin verschillende soorten gereedschap geplaatst kunnen worden. Zie ook afb. 15 en het lemma "aambeeldgat". [N 64, 32c; N 66, 13c] II-11
baantje glijden op het ijs slepen: schliepe (Schaesberg), sjliepe (Schaesberg, ... ), sjliepə (Schaesberg), sjlīēpe (Schaesberg) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men het glijden op dit baan? [DC 44 (1969)] III-3-2
baard baard: baat (Schaesberg), bá:t (Schaesberg) baard [DC 01 (1931)] III-1-1
babbelaar klompje: (suiker).  klumpke (Schaesberg) babbelaar [SGV (1914)] III-2-3