22690 |
kerstliederen zingen |
kerstliedjes zingen:
krisleedjes zinge (Q118p Schaesberg)
|
Kerstliederen zingen [leisen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22457 |
ketelmuziek |
ketelenmuziek:
kēəteləmuzik (Q118p Schaesberg)
|
Het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21225 |
ketser |
koetsier:
koetsjer (Q118p Schaesberg)
|
de persoon die het paard van een trekschuit leidt [ketser] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19665 |
keuken |
keuken:
ky(3)̄əkə (Q118p Schaesberg)
|
keuken
III-2-1
|
18894 |
keus |
keus:
keus (Q118p Schaesberg)
|
het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21461 |
kibbelen |
knibbelen:
knebbele (Q118p Schaesberg),
stechelen:
sjtiechele (Q118p Schaesberg)
|
het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)] || kibbelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
keel (Q118p Schaesberg)
|
kiel [SGV (1914)]
III-1-3
|
24513 |
kiem |
scheut:
WLD
sju.et (Q118p Schaesberg)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24496 |
kiemen |
uitspruiten:
WLD
oetsjproete (Q118p Schaesberg)
|
Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
šētǝ (Q118p Schaesberg)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|