18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (Q118p Schaesberg),
kort:
kort van aom (Q118p Schaesberg),
kot va aom (Q118p Schaesberg)
|
dempig [SGV (1914)] || kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18600 |
korte onderbroek? |
onderboks:
oongerbooksch (Q118p Schaesberg)
|
Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
21132 |
korter maken |
afsnijden:
aafsjnīē-je (Q118p Schaesberg)
|
een af te leggen afstand korter maken door een rechtere weg te nemen (richten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34520 |
kortwieken |
stoepen:
stupǝ (Q118p Schaesberg)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
21876 |
kostbaar |
kostbaar:
kostbaar (Q118p Schaesberg)
|
veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
kəstər (Q118p Schaesberg)
|
koster [RND]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kosgenger (Q118p Schaesberg)
|
kostganger [SGV (1914)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
kostschool:
kòs-sjoël (Q118p Schaesberg)
|
een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
dampig (weer):
dèmpig (Q118p Schaesberg),
donker (weer):
(half lange klinker).
donkel [wɛ̄r (Q118p Schaesberg),
zouwelweer:
zouwel weer (Q118p Schaesberg),
zware lucht:
zwaer loch (Q118p Schaesberg)
|
donker [~ weer] [SGV (1914)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
31309 |
koudbeitel |
kapbeitel:
kap˱bētǝl (Q118p Schaesberg)
|
In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.]
II-11
|