e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krommen, ombuigen krommelen: krummele (Schaesberg), ombuigen: umbeuge (Schaesberg) krommen [SGV (1914)] || ombuigen [SGV (1914)] III-1-2
kruiden, specerijen kruiden: WLD  kruu-je (Schaesberg) De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)] III-2-3
kruidenier winkelier: winkeleer (Schaesberg) een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)] III-3-1
kruidnagel groffelsnagel: groffelsnagel (Schaesberg) kruidnagel [SGV (1914)] III-2-3
kruidwijding kruidwijding: Kroetwing (Schaesberg) O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)] III-3-3
kruidwis kruidwis: kroedwusj (Schaesberg), Kroetwusch (Schaesberg), kroetwusj (Schaesberg), krōētwusj (Schaesberg), kruidwisdag: krōētwisdag (Schaesberg) Hoe heeten de kruiden, die gezegend worden? [SGV (1914)] || kruidwis [N 06 (1960)], [N 06 (1960)] III-3-2, III-3-3
kruidwis wijden kruidwijden: krōētwīēn (Schaesberg) kruidwis [N 06 (1960)] III-3-2
kruidwis wijden add. kruidwij: kroetwuij (Schaesberg) kruidwis [N 06 (1960)] III-3-2
kruien schurgen: šørǝgǝ (Schaesberg) Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13
kruik kruik: kroek (Schaesberg) kruik [SGV (1914)] III-2-1