19632 |
kussensloop |
overtreksel:
uevertreksel (Q118p Schaesberg),
y(3)̄vərtreͅksəl (Q118p Schaesberg)
|
Hoe noemt u de overtrek van een hoofdkussen? (kussensloop, kussensloof, kussenzak, fluwijn) [N 104 (2000)] || kussensloop [SGV (1914)]
III-2-1
|
18869 |
kwaad weglopen |
met de staart tussen de benen vortlopen?:
mit der sjtats tusje de bee voetloope (Q118p Schaesberg)
|
kwaad weglopen [horsen, hoorsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
oorafsnijder:
urafschniejer (Q118p Schaesberg)
|
kwaadspreker [SGV (1914)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwoal (Q118p Schaesberg),
kwò:əl (Q118p Schaesberg)
|
kwaal [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
21727 |
kwajongensstreek |
mop:
mop (Q118p Schaesberg)
|
min of meer onschuldige kindergrap [bate(n), bake(n)] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21693 |
kwanselen |
omzetten:
umzette (Q118p Schaesberg)
|
voortdurend zijn goederen ruilen of verkopen [kwanselen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
kwattel (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg)
|
kwartel [SGV (1914)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21419 |
kwartje |
kwartje:
kwartjə (Q118p Schaesberg)
|
kwartje: Hier heb je een kwartje voor een ijsje [DC 41 (1966)]
III-3-1
|
24880 |
kweek |
puimen:
pø̜̄mǝ (Q118p Schaesberg)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88]
I-5
|
21344 |
kwellen |
kwellen:
kwääle (Q118p Schaesberg),
kwèè-le (Q118p Schaesberg)
|
kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|