e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kwelling/pesterij plaag: plaog (Schaesberg) het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] III-3-1
kwinkslag wits (<du.): wiets (Schaesberg) een grappig, koddig gezegde [slag, dreun] [N 87 (1981)] III-3-1
laag grond laag: loag (Schaesberg) laag (znw.) [SGV (1914)] III-4-4
laaggelegen weidegrond broek: brōk (Schaesberg), dries: drēš (Schaesberg) Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
laagte in een akker del: dɛl (Schaesberg) Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.] I-8
laagte in het landschap laagte: ligdǝ (Schaesberg) Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20] I-8
ladder dakledder: dāklɛdǝr (Schaesberg), schuifledder: šȳflɛdǝr (Schaesberg) De eenvoudigste uitvoering van de ladder bestaat uit twee ladderbomen die door middel van de sporten met elkaar zijn verbonden. De ladder kan van hout of aluminium zijn vervaardigd. De schuifladder bestaat uit twee of drie delen, die op de gewenste hoogte kunnen worden uitgeschoven. De secties steunen met metalen haken op elkaars sporten. Het uitschuiven van de delen gebeurt bij aluminium ladders met de hand, de delen van zwaardere houten ladders worden met behulp van een touw omhooggehesen. Zie ook het lemma "schuifladder" in Wld ii.9, pag. 206. [N 64, 89] II-11
lage kaart(en) luie, een ~: luie (Schaesberg) Een kaart of kaarten die niet meetellen in het spel [bleuze, blanks, blanche]. [N 88 (1982)] III-3-2
lage, natte zandgrond lage, natte zandgrond: ligǝ nātǝ zaŋkgroŋk (Schaesberg) [N 27, 35; R 3, 5] I-8
lam lam: lam (Schaesberg), lamp (Schaesberg), lammetje: lɛmkǝ (Schaesberg), schaapje: šø̜ǝpkǝ (Schaesberg) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] I-12