17646 |
bekkenholte |
schoot:
schoët (Q118p Schaesberg)
|
heup: komvormige ruimte tussen de heupbeenderen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21357 |
bekvechten |
afstrijden:
aafsjtrie-je (Q118p Schaesberg),
disputeren (<fr.):
Van Dale: disputeren (<Fr.), wetenschappelijk redetwisten; - kibbelen, twisten.
disputeeren (Q118p Schaesberg)
|
redetwisten [SGV (1914)] || ruzie maken door woorden [afstrijden, rikrooien, kerwee hebben, strijden, muilvech-ten, smoelvechten, opstrijden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21715 |
belasting |
belasting:
belasting (Q118p Schaesberg)
|
de verplichting tot het betalen van een geldelijke bijdrage in de lasten van de overheid [tijns, cijns, belasting, taks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21716 |
belastingbiljet |
belastingbriefje:
belasting breefke (Q118p Schaesberg)
|
het biljet waarop vermeld staat hoeveel belasting iemand moet betalen [lastenbrief, brandbrief, binnenboek] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21600 |
belofte niet houden |
zijn woord breken:
zie woord breēike (Q118p Schaesberg)
|
een belofte niet houden [beenschijten, zijn woord intrekken, belezen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
23199 |
beloken pasen |
gebroken pasen:
gebrōake Poasche (Q118p Schaesberg)
|
beloken Paschen [SGV (1914)]
III-3-3
|
32572 |
bemesten |
mesten:
mɛstǝ (Q118p Schaesberg)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
benauwd (Q118p Schaesberg),
moddelwarme dag:
(half lange klinker).
inne moddelwerme (Q118p Schaesberg),
vochtig (weer):
vogtig weer (Q118p Schaesberg),
warm (weer):
werm weer (Q118p Schaesberg),
zwoele lucht:
schwoel loch (Q118p Schaesberg)
|
lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoele [een ~ dag] [SGV (1914)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
stelten:
he had stelte wie inne ooievaar
stelte (Q118p Schaesberg),
stelten wie een ooievaar:
he had stelte wie inne ooievaar
stelte wie inne ooievaar (Q118p Schaesberg),
stokken:
er haad lang stekke
stekke (Q118p Schaesberg)
|
benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19287 |
benieuwen |
zich verwonderen:
verwonderd (Q118p Schaesberg)
|
zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|