21288 |
melkboer |
melkshandelaar:
mɛləkshɛndlər (Q118p Schaesberg)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoel:
melkstōu̯l (Q118p Schaesberg),
mɛlkštōl (Q118p Schaesberg)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
17624 |
melktanden |
melkstanden:
milkstäng (Q118p Schaesberg),
melktanden:
melkteng (Q118p Schaesberg)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33554 |
meloen |
meloen:
WLD
meloen (Q118p Schaesberg)
|
Een meloen, de komkommerachtige oranjekleurige of groene, sappige, smakelijke vrucht (meloen, kanteloep). [N 82 (1981)]
I-7
|
19137 |
menen |
menen:
meene (Q118p Schaesberg)
|
van mening zijn [peinzen, menen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20149 |
mens (alg.) |
mens:
niet voor man wel specifiek voor verloofde (vrijer geringschattend of achtend voor een vrouw
miensj (Q118p Schaesberg)
|
mens; wordt mensch gebruikt in de betekenis van man? Spreekt een vrouw b.v. van mn mensch?, wanneer ze haar man bedoelt? Komt het mensch voor in de betekenis van vrouw? En bedoelt men met die zegswijze alleen geringachting of ook sympathiek medelijden? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24212 |
merel |
meling:
meling (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg),
määling (Q118p Schaesberg)
|
merel [DC 50b (1975)], [SGV (1914)] || merel (25,5 overal bekend; man zwart met gele bek; pop zwak-gevlekt bruin; mooie zang; kooivogel; vergelijk met spreeuw [031] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merg (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg,
Q118p Schaesberg)
|
[N 10a (1961)]merg [SGV (1914)]
III-1-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mēr (Q118p Schaesberg)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
19756 |
mes |
mets:
mets (Q118p Schaesberg)
|
mes [SGV (1914)]
III-2-1
|