24947 |
oever |
kant:
kank (Q118p Schaesberg),
oever:
over (Q118p Schaesberg)
|
oever [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
24219 |
oeverzwaluw |
zwalbertje:
sjwurbelke (Q118p Schaesberg)
|
overzwaluw (12 lichtbruin boven, van onder wit; broedt met vele tegelijk in gaten in een steile zandkant; niet zo algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
momentje:
ee momentje (Q118p Schaesberg)
|
ogenblikje [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
17636 |
oksel |
oksel:
oksel (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20547 |
olie |
olig:
oalig (Q118p Schaesberg)
|
olie [SGV (1914)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
oligverf:
ǭlex˲[verf] (Q118p Schaesberg)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
33664 |
omheinde wei |
afgepaalde wei:
afgǝpø̜ldǝ węi̯ (Q118p Schaesberg)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
31488 |
omkralen |
een kroldraad draaien:
eŋ krǫldrǭǝt˱ driǝnǝ (Q118p Schaesberg)
|
Met behulp van de kraalmachine een kraal aan plaatmateriaal buigen. [N 64, 13d]
II-11
|
25087 |
onbelangrijk |
weinig:
wienig (Q118p Schaesberg)
|
weinig [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
bot:
bót (Q118p Schaesberg)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|