e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onwennig (voelen) niet op zijn gemak: neet op zie gemaak ziej (Schaesberg) nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)] III-1-4
oog oog: o.əgə (Schaesberg), oog (Schaesberg, ... ), ó:g (Schaesberg) ogen [RND] || oog [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
ooglid lid van het oog: t lid van e oog (Schaesberg), ooglid: ooglid (Schaesberg, ... ) oog: ooglid [N 10a (1961)] || Ooglid - Als men de ogen sluit, gaat er iets dat men een klepje zou kunnen noemen, over het oog heen. Hoe noemt men dit klepje? [DC 39 (1965)] || Ooglid - Hoe noemt men het andere klepje, aan de onderzijde van het oog? [DC 39 (1965)] III-1-1
oogst -opbrengst oogst: [oogst] (Schaesberg) Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12] I-4
oogst -werkzaamheden oogst: ǭs (Schaesberg) Het geheel van de werkzaamheden; het zelfstandig naamwoord. Zie ook Fsa, I, kaart 9. In vergelijking met N 15, 7 ("alle oogstwerkzaamheden te zamen") levert N 15, 8 ("graanoogst") in het geheel geen nieuw materiaal op; overal worden samenstellingen met graan (zie het lemma ''graan, koren'' 1.2.1) en van de opgave van N 15, 7 opgegeven. In het materiaal S 27 staan beide woorden oogst, eerst in de betekenis "het geheel van de werkzaamheden" en daarna in die van "opbrengst", onder elkaar en dat heeft waarschijnlijk suggestief gewerkt, vandaar de talrijke gelijkluidende antwoorden in het lemma ''oogst -opbrengst'' (4.1.3). Voor de behandeling van de varianten van het type oogst, vergelijk de toelichting bij het lemma ''oogsten'' (4.1.1). [N 15, 7 en 8; S 27; Wi 52; NE 3.V, 6g; monogr.; add. uit L 40, 8] I-4
ooievaar lepelaar: lepelaar (Schaesberg), ooievaar: ojevaar (Schaesberg) ooievaar [SGV (1914)] || ooievaar (102 bij iedereen bekend; nu verdwenen uit Brabant, behalve uit het noord-westen [N 09 (1961)] III-4-1
oom nonk: nönk (Schaesberg), neen  nonk (Schaesberg) oom [SGV (1914)] || oom; Bestaan er verschillende woorden voor een oom van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)] III-2-2
oor oor: oe-er (Schaesberg), oeər (Schaesberg), u.ərə (Schaesberg) oor [DC 01 (1931)] || oren [RND] III-1-1
oorlel oorlel: oe-er-lel (Schaesberg), oerlĕl (Schaesberg) oorlel [DC 01 (1931)] III-1-1
oorlog krijg: kreeg (Schaesberg) de strijd tusseen twee of meer volken, vorsten of staten [oorlog, krijg] [N 90 (1982)] III-3-1