24949 |
poel, plas |
poel:
peul (Q118p Schaesberg),
pool (Q118p Schaesberg)
|
poel, vijver || poelen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
19425 |
poetsen, schoonmaken |
poetsen:
poetse (Q118p Schaesberg),
schoonmaken:
schoēn maken (Q118p Schaesberg)
|
Reinigen, poetsen, (poetsen, kuisen, schoonmaken) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19468 |
poetsmiddel |
koperpoets:
koeperpoets (Q118p Schaesberg)
|
Zacht schuurmiddel voor b.v. zilver of koper (kuis, poets, potlood) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19418 |
poken |
ragelen:
rogele (Q118p Schaesberg),
rakelen:
raokele (Q118p Schaesberg),
stokelen:
štøxələ (Q118p Schaesberg)
|
Met een pook in de kachel of het vuur porren (poken, peuteren, rakelen, koteren) [N 79 (1979)] || poken [SGV (1914)]
III-2-1
|
31551 |
polijsten |
polijsten:
polīstǝ (Q118p Schaesberg)
|
Het metaal met fijn schuurmateriaal glad en glanzend maken. Het polijsten kan gebeuren met behulp van schuurlinnen, een polijstvijl, met polijstpoeder of met polijstpasta. Zie ook deze lemmata. De invuller uit Q 83 vermeldt ook het gebruik van staalwol (stuǝlwǫl) bij het polijstwerk. [N 64, 55a; monogr.]
II-11
|
31554 |
polijstpasta |
polijstpasta:
polīspasta (Q118p Schaesberg)
|
Polijstmiddel in pastavorm voor metaal. [N 66, 39; N 33, 261a]
II-11
|
21437 |
politieagent |
police (fr.):
inne plies (Q118p Schaesberg)
|
een agent van politie [linkert, agent] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19482 |
pollepel |
pollepel:
pollepel (Q118p Schaesberg)
|
Het holle gedeelte van een lepel waarin het eten wordt opgeschept (lepel, holte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17657 |
pols |
pols:
pòls (Q118p Schaesberg),
póls (Q118p Schaesberg)
|
pols [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
31637 |
pompgat |
pomplok:
pomplǭǝk (Q118p Schaesberg)
|
Het gat in het bovenste gedeelte van het pomphuis waarlangs het water in de pompuitloop kan stromen. In L 423 bestond de overgang tussen de pompuitloop en het pomphuis uit een geelkoperen verdikking die ɛschulpɛ (s0hp) werd genoemd.' [N 64, 133s; N 66, 49s]
II-11
|