24897 |
schemeren |
schemeren:
schiemere (Q118p Schaesberg)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
sterren zien:
ich zie schterre (Q118p Schaesberg),
ich zie sterre (Q118p Schaesberg)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
schemering:
schiemering (Q118p Schaesberg),
sciemering (Q118p Schaesberg)
|
schemering [SGV (1914)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
sjinkel (Q118p Schaesberg)
|
schenkel [SGV (1914)]
III-2-3
|
18298 |
scheren |
scheren:
schaeren (Q118p Schaesberg)
|
scheren [DC 38 (1964)]
III-1-3
|
21813 |
scherp de waarheid zeggen |
uitvegen:
oetvège (Q118p Schaesberg)
|
iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19403 |
scherp, snede |
het scherp:
sjèrp (Q118p Schaesberg),
snijkant:
schnĭekank (Q118p Schaesberg)
|
De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
26397 |
scheut |
kiem:
kim (Q118p Schaesberg),
scheut:
šyt (Q118p Schaesberg)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
21365 |
schieten |
schieten:
scheete (Q118p Schaesberg)
|
schieten [SGV (1914)]
III-3-1
|
30075 |
schietlood |
schietlood:
šētlūt (Q118p Schaesberg)
|
Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand van een voorwerp bepaalt. Zie ook het lemma "schietlood" in Wld II.9, pag. 57. [N 64, 85b; monogr.]
II-11
|