31163 |
schijvensnijder |
schijvensnijder:
šīvǝšniǝr (Q118p Schaesberg)
|
Verstelbaar mes waarmee men een cirkel uit het leer snijdt (Linssen 1967, pag. 84). Zie afb. 75. [N 36, 30; N 36, 29a]
II-10
|
33496 |
schil van een vrucht |
schaal:
WLD
sjaal (Q118p Schaesberg),
schil:
WLD
sjèl (Q118p Schaesberg)
|
De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)]
I-7
|
30702 |
schilderen, verven |
verven:
vɛrvǝ (Q118p Schaesberg)
|
Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.]
II-9
|
19765 |
schilderij |
beeld:
ing schoen bild (Q118p Schaesberg),
schilderij:
ing schoen schilderij (Q118p Schaesberg),
schilderij (Q118p Schaesberg)
|
schilderij [SGV (1914)] || schoone [een ~ schilderij] [SGV (1914)]
III-3-2
|
31156 |
schilfermes |
kwartmaanmes:
kwartmoanmɛts (Q118p Schaesberg)
|
Mes in houten handgreep waarmee men het leer afschilfert. Zie afb. 70. [N 36, 41]
II-10
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
šømǝl (Q118p Schaesberg)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
21244 |
schip |
schip:
schip (Q118p Schaesberg),
sjip (Q118p Schaesberg),
šip (Q118p Schaesberg)
|
schip [RND], [SGV (1914)] || schip; de kapitein van het schip .... vroeger nog matroos geweest. [DC 45 (1970)]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šəpər (Q118p Schaesberg)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
schoon (Q118p Schaesberg)
|
schoen [SGV (1914)]
III-1-3
|
18303 |
schoenen (mv.) |
schoenen (mv.):
schoon (Q118p Schaesberg)
|
schoenen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|