e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoot schoot: schooat (Schaesberg) schoot [SGV (1914)] III-1-1
schootskleed leren dek: lērǝ dɛk (Schaesberg) Leren vel dat over de schoot van de koetsier en de passagiers van een rijtuig gelegd werd als bescherming tegen de koude. [N 101, 20, monogr] I-13
schoppen schoppen: schuppe (Schaesberg) schoppen [SGV (1914)] III-1-2
schors (alg.) schaal: WLD  de sjaal (Schaesberg) De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)] III-4-3
schot schot: schuut (Schaesberg), šǫt (Schaesberg) De helling van het dak. [N 64, 139] || schot [SGV (1914)] II-9, III-3-1
schouder schouder: de schouwers ophāle (Schaesberg), de schouwers optrekke (Schaesberg), schauwere ophalen (Schaesberg), schower (Schaesberg) schouder [SGV (1914)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-1
schraag schraag: šrāx (Schaesberg) Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.] II-12
schraapstaal schraapstaal: šrāpštǭǝl (Schaesberg  [(stuk staal dat aan de onderkant scherp is bijgeslepen)]  ) Stalen werktuig om een metalen vlak af te schrapen. Het schraapstaal kan verschillende vormen hebben. Vaak wordt het door de smid zelf vervaardigd van een oude vijl waarvan de voorzijde van het blad puntvormig wordt afgeslepen. Zie ook afb. 205. [N 33, 261a-b; N 33, 281; N 64, 58a; monogr.] II-11
schram schram: schram (Schaesberg), schräm (Schaesberg) schram [SGV (1914)] || schrammen (mv) [SGV (1914)] III-1-2
schrammen schrammen: schramme (Schaesberg) schrammen (ww) [SGV (1914)] III-1-2