e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sneeuwklokje sneeuwklokje: -  sjneiklukjke (Schaesberg) sneeuwklokje [DC 56 (1981)] III-4-3
sneeuwx sneeuw: schnij (Schaesberg), schnèi (Schaesberg), sjnij (Schaesberg), sjnééj (Schaesberg) sneeuw [DC 03 (1934)], [RND], [SGV (1914)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4
sneu kijken kwaad: kōāt (Schaesberg) sneu kijken [SGV (1914)] III-1-4
sneuvelen vallen: valle (Schaesberg) in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)] III-3-1
snijbok smeedijzerkluppe: šmēīzǝrklup (Schaesberg) Opklapbaar statief waarop een pijpklem of bankschroef bevestigd kan worden waarin men het werkstuk kan vastklemmen om dat bijvoorbeeld van schroefdraad te kunnen voorzien. Het statief bestaat doorgaans uit drie poten, een schapje voor gereedschap en een vloergedeelte waarop men staat. Zie ook afb. 94. [N 64, 66a; N 33, 298] II-11
snijijzer verstelbaar ringijzer: vǝrštɛlbār reŋīzǝr (Schaesberg) Stalen werktuig om uitwendig schroefdraad aan buizen, staven, bouten, etc. te snijden. Een veelgebruikt type bestaat uit een ronde snijplaathouder met twee handvatten, waarin een verwisselbaar, rond snijblok kan worden aangebracht. In het midden van dit snijblok zit een rond gat met schroefdraad. Enkele gaten rond dit centrale gat vormen de snijkussens. De snijblokken zijn soms aan één kant open, zodat het snijgat door middel van stelschroeven iets kan worden versteld. Zie ook afb. 92e, f, g. Voor het op volle diepte snijden van een schroefdraad moet het snijijzer twee of drie maal worden opgeschroefd. De snijkussens van het snijblok worden daarbij steeds met de stelschroeven op een nauwere afstand ingesteld. Zie ook het lemma "snijblok, snijkussen". Het snijijzer voor gasdraad is vaak voorzien van een ratel, waardoor het draadsnijden op lastig bereikbare plaatsen mogelijk is. Met de woordtypen snelsnijijzer, snelijzer en snelsnijder wordt een speciaal type snijijzer aangeduid. Met dit werktuig kan, in tegenstelling tot het gewone snijijzer, in één keer schroefdraad aan buizen, staven, etc gesneden worden. [N 33, 293-294; N 33, 297; N 64, 65a-b; monogr.] II-11
snijtand snijtand: šnītànk (Schaesberg) snijtand [DC 01 (1931)] III-1-1
snijwonde snee: (dus i-j).  enne sjnij (Schaesberg), snit: enne sjnit (Schaesberg) snee in de vinger [N 07 (1961)] III-1-2
snikken snikken: snietche (Schaesberg), snikke (Schaesberg) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snoepen snoepen: schnoepe (Schaesberg) snoepen [SGV (1914)] III-2-3