21895 |
sparen |
sparen:
sjpááre (Q118p Schaesberg)
|
bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17963 |
spartelen |
spartelen:
schpattele (Q118p Schaesberg)
|
spartelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18091 |
spatader |
spatader:
schpatooar (Q118p Schaesberg)
|
spatader [SGV (1914)]
III-1-2
|
24993 |
spatten |
giezen:
(giezj-de).
giesche (Q118p Schaesberg)
|
spatten [SGV (1914)]
III-4-4
|
21888 |
speculeren |
speculeren:
sjpéculeere (Q118p Schaesberg)
|
kopen, verkopen of wachten met kopen of verkopen in de verwachting winst te maken door stijging of daling van prijzen [lippen, speculeren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
schpöje (Q118p Schaesberg),
speüje (Q118p Schaesberg),
spuien (Q118p Schaesberg),
ṣpö.yjə (Q118p Schaesberg)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen [SGV (1914)] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
kaat (Q118p Schaesberg)
|
Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21480 |
speelplaats |
speelplaats:
sjpie-jlplaatsj (Q118p Schaesberg)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19339 |
speels |
speels:
sjpie-jls (Q118p Schaesberg)
|
geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31259 |
speerhaak |
varkensrug:
vɛrkǝnsrøk (Q118p Schaesberg)
|
Een klein soort aambeeld met twee spitse hoorns dat door metaalbewerkers wordt gebruikt bij het smeden van kleine voorwerpen, het buigen van kleine ringen en het haaks omzetten van stroken plaatijzer. Doorgaans is één hoorn rond en de andere vierkant. De speerhaak wordt met zijn staart, het aangepunte uiteinde aan de onderzijde van het werktuig, in een houten blok of in de bankschroef vastgezet. Zie ook afb. 18 en 19. De woordtypen varkensrug (Q 117, Q 118), korte ezel (L 329) en klopijzer (L 423) zijn benamingen voor een kleine speerhaak waarvan het werkvlak een lichte bolling vertoont. Het werktuig wordt door Van Houcke (pag. 98) ɛketelmakersbegorieɛ genoemd. Het woordtype kromme staak (L 329) is de benaming voor een L-vormige speerhaak. Dit gereedschap wordt door Van Houcke (pag. 97) ɛplaatwerkersbegorieɛ genoemd.' [N 33, 43; N 64, 34a-c; N 66, 14a-c]
II-11
|