31681 |
spruitstuk |
broekstuk:
brōkštøk (Q118p Schaesberg),
dobbele broekpijp:
dubǝlǝ brōkpīp (Q118p Schaesberg)
|
Deel van een buis of pijpleiding dat is voorzien van één of twee dwarsstukken waarop een spruit kan worden aangesloten. Zie ook afb. 271. [N 64, 120a-b]
II-11
|
17910 |
spuiten |
gieten:
geete (Q118p Schaesberg),
sprietsen:
schpreutse (Q118p Schaesberg)
|
spuiten [SGV (1914)]
III-4-4
|
19428 |
spuwbakje, kwispedoor |
spuibakje:
sjpu-jbäksjke (Q118p Schaesberg),
speujbäkje (Q118p Schaesberg)
|
Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
31269 |
staak |
bolstaak:
bǫlštāk (Q118p Schaesberg),
halve-maanstaak:
hǭvǝmǭnštāk (Q118p Schaesberg
[(type H)]
),
kantstaak:
kaŋkštāk (Q118p Schaesberg),
staak:
štāk (Q118p Schaesberg),
vlakstaak:
vlakštāk (Q118p Schaesberg)
|
Klein soort aambeeldje, wat langer dan een tas, dat als ondergrond dient bij het bewerken van plaatmateriaal. De staak wordt daarbij met zijn pinvormig uitlopende onderzijde in de werkbank, het blok voor aambeeld of klein gereedschap of in de bankschroef vastgezet. Al naar gelang de aard van het werk dat moet worden verricht, kan de kop van het werktuig verschillend zijn uitgevoerd. Zo zijn er staken die aan de bovenzijde rond en vlak zijn (vlakstaken), staken met een ronde en min of meer bolle bovenkant (bolstaken) en staken die aan de bovenzijde een scherpe, rechte snede vertonen (kantstaken). Zie ook afb. 28 en 29. Achter de plaatscode is, voor zover opgegeven door de invuller, met behulp van letters vermeld welke type staak uit afb. 28 met de betreffende term wordt bedoeld. Boordjesijzer (L 266) was de benaming voor een vlakstaak met een geronde en een rechte kant. Met deze staak werden kantjes aan het koper gevormd. Staken werden volgens de respondent uit Q 111 in de regel door de smid zelf naar behoefte gemaakt. [N 33, 210; N 33, 213; N 33, 214; N 64, 35a; N 64, 36a-b; N 64, 36d-f; N 66, 16b; N 66, 17a-f; monogr.]
II-11
|
21526 |
staal |
staaltje:
sjteujlke (Q118p Schaesberg)
|
kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
30679 |
staalborstel |
staalborstel:
štǭǝlbø̜stǝl (Q118p Schaesberg)
|
Soort handborstel met stalen draden waarmee vuil en roest van metaal kan worden verwijderd, koper gepolijst kan worden, etc. Zie ook afb. 207. Volgens respondenten uit L 159a, 165, 192a, 213, 217, 289, 290, 291, 382, 414, 423, 432, P 47, 219, Q 18, 71, 83, 86, 111 en 121b werd de staalborstel ook vaak gebruikt om vijlsel uit de kap van het blad van vijlen te verwijderen. Vgl. het lemma "vijlborstel". Zie ook het lemma "staalborstel" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II.9, pag. 203-204. [N 33, 107; N 33, 216; N 64, 59a-b]
II-11
|
17819 |
staan |
staan:
stoa (Q118p Schaesberg),
stooa (Q118p Schaesberg),
štò:ə (Q118p Schaesberg)
|
staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
staart:
stát (Q118p Schaesberg),
štats (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg),
staat:
sjtats (Q118p Schaesberg),
štats (Q118p Schaesberg)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-11, I-9, III-4-2
|
24250 |
staartmees |
pijlstaartje:
pielstertske (Q118p Schaesberg)
|
staartmees (14 klein bolletje met heel lang staartje; maakt bolnest van veertjes en mos [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21272 |
stad |
stad:
stat (Q118p Schaesberg),
štat (Q118p Schaesberg)
|
stad [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|