e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vagevuur vagevuur: väägevuur (Schaesberg) vagevuur [SGV (1914)] III-3-3
vak van een kast vak: vak (Schaesberg) Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)] III-2-1
valgordijn, rolgordijn rol: rol (Schaesberg) valgordijn [SGV (1914)] III-2-1
vallen vallen: valle (Schaesberg) vallen [SGV (1914)] III-1-2
vals vals: valsch (Schaesberg) valsch [SGV (1914)] III-1-4
vals spelen foetelen: foetele (Schaesberg) Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)] III-3-2
valsspeler gemenerik: gemenerik (Schaesberg) Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)] III-3-2
van uitlopers ontdoen (scheuten) afdoen: āfdūǝ (Schaesberg) Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.] I-5
van veren wisselen muiten: mūtǝ (Schaesberg) [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12
van zijn plaats rollen uitdraaien: oetgedriejnd (Schaesberg) Van zijn plaats rollen, gezegd van een tol die uitgedraaid is [binnen, birzen, bizzen, brienen]. [N 88 (1982)] III-3-2