17824 |
vangen |
vangen:
vange (Q118p Schaesberg),
vàngə (Q118p Schaesberg)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
22352 |
vanger bij krijgertje spelen |
hem (zijn):
doe bis em (Q118p Schaesberg)
|
De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18808 |
vanzelfsprekend |
vanzelf:
va-zelf (Q118p Schaesberg)
|
vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34297 |
varken |
varken:
vɛrkǝ (Q118p Schaesberg)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛrkǝs[stal] (Q118p Schaesberg)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trǫx (Q118p Schaesberg)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
smout:
smōāt (Q118p Schaesberg)
|
smout [SGV (1914)]
III-2-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
krenten:
krentǝ (Q118p Schaesberg),
schaapskeutelen:
sxǭpskøtǝlǝ (Q118p Schaesberg),
šǭpskøtǝlǝ (Q118p Schaesberg),
schaapskrenten:
šǭpskrentǝ (Q118p Schaesberg),
schaapsmest:
šǭpǝmɛs (Q118p Schaesberg),
stront:
štroŋk (Q118p Schaesberg),
varkenskeutelen:
vɛrkǝskøtǝlǝ (Q118p Schaesberg)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (Q118p Schaesberg)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
Vasteloavend (Q118p Schaesberg),
vstəloͅ.vənt (Q118p Schaesberg)
|
vastenavond [RND] || Vastenavond [SGV (1914)]
III-3-2
|