| 30332 |
vensterluiken |
slagen:
šlē̜x (Q118p Schaesberg)
|
Zie kaarten. De houten panelen die draaiend aan de buitenkant van het huis aan beide zijden van het raam zijn aangebracht. Er bestaan ook losse vensterluiken die 's avonds voor het raam worden geplaatst en 's morgens weer verwijderd worden. Zie voor het woordtype 'vensters' ook Van Keirsbilck I pag. 466 s.v. 'venster': ø̄Ook dikwijls gebruikt in den zin van een beweeglijk luik vóór een venster, aan den buitenkant.ø̄ [N 55, 65a; A 23, 18a; A 46, 11a; L 1 a-m; L 32, 75b; L 1u, 17; L B1, 155; L A2, 409; rnd 49 add.; monogr.; Vld.]
II-9
|
| 21433 |
verbeuzelen |
verklommelen:
tied verkloemele (Q118p Schaesberg)
|
zijn tijd met praten verbeuzelen [lameren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 18940 |
verbruien |
begaden:
begaaie (Q118p Schaesberg),
niet klaar krijgen:
neet klaor kriege (Q118p Schaesberg),
verbreuzelen:
verbreuzele (Q118p Schaesberg),
verbruien:
verbruje (Q118p Schaesberg)
|
door onoordeelkundige handeling of aanpak bederven [verpeuteren, verbruien, verknoeien] [N 85 (1981)] || er niet in slagen iets tot een goed einde te brengen, geen succes hebben [slip slaan] [N 85 (1981)] || verbruien [SGV (1914)] || zwaar in de fout gaan bij een handeling door hem niet of slecht uit te voeren [begaaien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 21388 |
verdacht |
verdacht:
verdach (Q118p Schaesberg)
|
verdacht [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 21798 |
verdachte zaak |
niet gans pluis:
is neet gans pluis (Q118p Schaesberg)
|
een verdachte zaak, een zaak waarvan vermoed wordt dat die niet helemaal pluis is [koetel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 21796 |
verdenken / verdenking? |
verdenken:
verdinke (Q118p Schaesberg)
|
het vermoeden dat iemand iets verkeerds gedaan heeft [verdenking, persons, perzonsie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 21889 |
verdienen |
verdienen:
verdéne (Q118p Schaesberg)
|
geld verdienen [bladen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 19377 |
verdieping |
verdieping:
verdeeping (Q118p Schaesberg)
|
De verzamelnaam voor een horizontale laag in een huis tussen twee vloeren (verdieping, verdiep, stagie) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 24634 |
verdord |
dor:
WLD
dor (Q118p Schaesberg)
|
Uitgedroogd, dood, gezegd van planten en plantendelen (dor, verpieterd). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 18823 |
verdriet; verdriet doen |
leed:
lied (Q118p Schaesberg),
pijn:
pieng (Q118p Schaesberg),
trubbel:
trubbel (Q118p Schaesberg),
verdroot:
verdroat (Q118p Schaesberg)
|
een treurige stemming, zieleleed, kwelling van het gemoed, verdriet [trubbel, spijt, pijn, lijden, deer, vliem] [N 85 (1981)] || leed [SGV (1914)] || smart [SGV (1914)] || verdriet [SGV (1914)]
III-1-4
|