id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
30332 | vensterluiken | slagen: šlē̜x (Schaesberg) | Zie kaarten. De houten panelen die draaiend aan de buitenkant van het huis aan beide zijden van het raam zijn aangebracht. Er bestaan ook losse vensterluiken die 's avonds voor het raam worden geplaatst en 's morgens weer verwijderd worden. Zie voor het woordtype 'vensters' ook Van Keirsbilck I pag. 466 s.v. 'venster': ø̄Ook dikwijls gebruikt in den zin van een beweeglijk luik vóór een venster, aan den buitenkant.ø̄ [N 55, 65a; A 23, 18a; A 46, 11a; L 1 a-m; L 32, 75b; L 1u, 17; L B1, 155; L A2, 409; rnd 49 add.; monogr.; Vld.] II-9 |
21433 | verbeuzelen | verklommelen: tied verkloemele (Schaesberg) | zijn tijd met praten verbeuzelen [lameren] [N 87 (1981)] III-3-1 |
18940 | verbruien | begaden: begaaie (Schaesberg), niet klaar krijgen: neet klaor kriege (Schaesberg), verbreuzelen: verbreuzele (Schaesberg), verbruien: verbruje (Schaesberg) | door onoordeelkundige handeling of aanpak bederven [verpeuteren, verbruien, verknoeien] [N 85 (1981)] || er niet in slagen iets tot een goed einde te brengen, geen succes hebben [slip slaan] [N 85 (1981)] || verbruien [SGV (1914)] || zwaar in de fout gaan bij een handeling door hem niet of slecht uit te voeren [begaaien] [N 85 (1981)] III-1-4 |
21388 | verdacht | verdacht: verdach (Schaesberg) | verdacht [SGV (1914)] III-3-1 |
21798 | verdachte zaak | niet gans pluis: is neet gans pluis (Schaesberg) | een verdachte zaak, een zaak waarvan vermoed wordt dat die niet helemaal pluis is [koetel] [N 85 (1981)] III-3-1 |
21796 | verdenken / verdenking? | verdenken: verdinke (Schaesberg) | het vermoeden dat iemand iets verkeerds gedaan heeft [verdenking, persons, perzonsie] [N 85 (1981)] III-3-1 |
21889 | verdienen | verdienen: verdéne (Schaesberg) | geld verdienen [bladen] [N 89 (1982)] III-3-1 |
19377 | verdieping | verdieping: verdeeping (Schaesberg) | De verzamelnaam voor een horizontale laag in een huis tussen twee vloeren (verdieping, verdiep, stagie) [N 79 (1979)] III-2-1 |
24634 | verdord | dor: WLD dor (Schaesberg) | Uitgedroogd, dood, gezegd van planten en plantendelen (dor, verpieterd). [N 82 (1981)] III-4-3 |
18823 | verdriet; verdriet doen | leed: lied (Schaesberg), pijn: pieng (Schaesberg), trubbel: trubbel (Schaesberg), verdroot: verdroat (Schaesberg) | een treurige stemming, zieleleed, kwelling van het gemoed, verdriet [trubbel, spijt, pijn, lijden, deer, vliem] [N 85 (1981)] || leed [SGV (1914)] || smart [SGV (1914)] || verdriet [SGV (1914)] III-1-4 |