31564 |
verloden |
verloden:
vǝrlū.dǝ (Q118p Schaesberg)
|
Metaal met een dunne laag lood bedekken. [N 64, 28f]
II-11
|
31678 |
verloopring |
verloopring:
vǝrlōpreŋk (Q118p Schaesberg)
|
Verloopnippel met binnen- en buitendraad. Zie ook afb. 268. [N 64, 117g]
II-11
|
31676 |
verloopsok |
verbindingsmof:
verbendeŋsmuf (Q118p Schaesberg)
|
Sok die dient om pijpen van ongelijke diameter met elkaar te verbinden. Zie ook afb. 266. [N 64, 118c]
II-11
|
18853 |
vermoeden |
get menen:
get meene (Q118p Schaesberg)
|
het menen dat iets waarschijnlijk is, het veronderstellen dat iets zo is [vermoeden, bronsel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25098 |
vernielen |
verruneren:
verunneweere (Q118p Schaesberg)
|
vernielen [SGV (1914)]
III-4-4
|
18899 |
verplichting |
moeten:
⁄t motte (Q118p Schaesberg)
|
het verplicht zijn [moetert, verplichting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22434 |
versieren (met bloemen) |
versieren:
versere (Q118p Schaesberg)
|
Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18797 |
verstand |
verstand:
versjtand (Q118p Schaesberg)
|
het vermogen goed, helder te denken [verstand, bewijs, bewoud, vernuft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19179 |
verstandig |
loos:
loëze (Q118p Schaesberg),
verstandig:
verstendig (Q118p Schaesberg)
|
een goed verstand hebben; zijn verstand goed gebruikend [bezouwig, redelijk, radelijk] [N 85 (1981)] || verstandig [SGV (1914)]
III-1-4
|
17625 |
verstandskies |
baktand:
[baktank} (Q118p Schaesberg),
oogtand:
oogtank (Q118p Schaesberg)
|
verstandskies (oogtand, baktand) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|