19602 |
vlaaischotel |
vlaschotel:
vlasjottel (Q118p Schaesberg),
vlasjòttel (Q118p Schaesberg)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkhof (Q118p Schaesberg),
merkof (Q118p Schaesberg),
mèrkhòf (Q118p Schaesberg)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || meerkol [SGV (1914)] || vlaamse gaai
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vaan:
vaan (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg)
|
vlag [SGV (1914)] || vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
25003 |
vlak, gelijk |
vlak:
vlaak (Q118p Schaesberg)
|
vlak [SGV (1914)]
III-4-4
|
31547 |
vlakplaat |
vlakplaat:
vlakplāt (Q118p Schaesberg)
|
Vlakke, gietijzeren plaat die wordt gebruikt om de vlakheid van een werkstuk te controleren. Het werkstuk wordt daartoe over de met olie en een kleurstof ingesmeerde vlakplaat bewogen. De hoge plekken van het werkstuk worden zo met kleurstof gemerkt en kunnen vervolgens met het schraapstaal worden verwijderd. Zie ook afb. 206. [N 33, 344; N 64, 30b; N 66, 11b]
II-11
|
19413 |
vlam |
vlam:
vlam (Q118p Schaesberg)
|
Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
vleermoes (Q118p Schaesberg)
|
vleermuis [DC 40 (1965)]
III-4-2
|
20944 |
vlees |
vlees:
vleesj (Q118p Schaesberg)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
33114 |
vlegelknuppel, slaghout |
vlegel:
[vlegel] (Q118p Schaesberg)
|
Het slaghout van de dorsvlegel is 50 à 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4]
I-4
|
33113 |
vlegelstok |
geerd:
gɛ̄t (Q118p Schaesberg)
|
De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.]
I-4
|