e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wachthouden bij een dode waken: waake (Schaesberg) wachthouden bij een dode [waken] [N 87 (1981)] III-2-2
waden door het water plassen: durch t water plassche (Schaesberg) waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)] III-1-2
wafel wafel: waffel (Schaesberg), waffele (Schaesberg) wafel [SGV (1914)] || wafels [SGV (1914)] III-2-3
wagen wagen: w˙ān (Schaesberg) Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.] I-13
waggelen niet zeker lopen: he lupt nit zeker (Schaesberg), slap op de benen zijn: schlap de beng (Schaesberg), slodderen: sloddere (Schaesberg), waggelen: waggele (Schaesberg), waGGele (Schaesberg) lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)] || slingerend lopen [N 38 (1971)] III-1-2
wagon spoorwagen: sjpoorwááge (Schaesberg) een spoorwagen [wagon, cabine] [N 90 (1982)] III-3-1
wak in het ijs gelong: ps. invuller twijfelt over het antwoord!  gəlong ? (Schaesberg) gat in het ijs, dat erin gehakt is [DC 44 (1969)] III-4-4
walm zwadem: sjwaam (Schaesberg) dikke vettige damp of rook (walm, kwalm, blaak, zwalm, galm) [N 90 (1982)] III-2-1
walsmachine, pijpenwals pijpenwalsmachine: pīpǝwalsmašiŋ (Schaesberg) In het algemeen een machine waarmee plaatmateriaal tot cilinders gebogen kan worden. De walsmachine wordt vooral gebruikt bij het vervaardigen van buizen, pijpen en kachelpijpen. De machine bestaat doorgaans uit twee of drie walsrollen waartussen de vlakke strook metaalplaat tot pijp of goot gebogen wordt. Zie ook afb. 169. [N 33, 218; N 33, 239; N 64, 10a] II-11
wan wan: wan (Schaesberg) De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37] I-4