31629 |
zuigperspomp |
zuigperspomp:
zūxpēšpomp (Q118p Schaesberg)
|
Zuigpomp waarbij een luchtketel is aangebracht. De waterafvoer van zuigpompen is sterk wisselend. Om een meer gelijkmatige waterafgifte te verkrijgen wordt daarom vaak aan de perszijde van de pomp een ten dele met luchtgevulde ketel aangebracht. Zie ook afb. 238 en het lemma ɛluchtketelɛ.' [N 64, 133d; N 66, 49d]
II-11
|
31627 |
zuigpomp |
handpomp:
haqkpomp (Q118p Schaesberg),
lenspomp:
lɛnspomp (Q118p Schaesberg),
sleeppomp:
šlēppomp (Q118p Schaesberg)
|
Pomp met zuiger en slot waarmee men vloeistoffen oppompt. De zuigpomp bestaat uit een cilindervormig pomphuis waarin de pompzuiger op en neer kan worden bewogen. Het onderste taps toelopende uiteinde van het pomphuis bevat de pompklep. De zuiger wordt met behulp van een pompzwengel in beweging gebracht en zuigt bij het omhooggaan het water aan. De pompklep is dan geopend. Wanneer de zuiger naar beneden wordt gedrukt, sluit de pompklep en stroomt het water via een in de zuiger aangebrachte (leren) klep naar de pompuitloop. Vgl. ook afb. 236 en de volgende lemmata waarin vooral de onderdelen van de zuigpomp worden behandeld. [N 64, 133b; N 64, 133w; N 66, 49b; N 66, 49w]
II-11
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zŭŭnig (Q118p Schaesberg),
zünig (Q118p Schaesberg)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
t zoer (Q118p Schaesberg),
zuurbranden, het -:
t zoerbrenne (Q118p Schaesberg),
zoerbrenne (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (Q118p Schaesberg),
neen
zuster (Q118p Schaesberg)
|
zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25555 |
zuurdeeg maken |
desemen:
dēsǝmǝn (Q118p Schaesberg)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zoermoos (Q118p Schaesberg)
|
zuurkool [SGV (1914)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
zwaaien:
schwèje (Q118p Schaesberg),
zwingen:
schwinge (Q118p Schaesberg)
|
zwaaien [SGV (1914)]
III-1-2
|
29944 |
zwaaihaak |
dobbele winkelhaak:
dubǝlǝ weŋkǝlhǭǝk (Q118p Schaesberg),
zwenkhaak:
žwęŋkhǭǝk (Q118p Schaesberg
[(mv žwęŋkhø̜̄k -- enkel en dubbel)]
)
|
Winkelhaak waarvan de benen beweegbaar zijn. De zwaaihaak bestaat doorgaans uit een huis en een veer die scharnierend met elkaar verbonden zijn. Met een schroef kan men de veer in de gewenste hoek vastzetten. Men onderscheidt de enkele en de dubbele zwaaihaak. De eerste is L-vormig, de tweede heeft de vorm van een T. De zwaaihaak wordt gebruikt om hoeken op te meten en af te tekenen. Zie ook het lemma "zwaaihaak" in Wld II.9, pag. 11-12 en afb. 78. [N 33, 318b; N 64, 79a]
II-11
|
24284 |
zwaan, algemeen |
zwaan:
sjwaan (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg)
|
kleine zwaan (122 gelijk de wilde zwaan [120b], maar kleiner [N 09 (1961)] || wilde zwaan (152 geen knobbel op de snavel; gele snavel; rechte nek [N 09 (1961)]
III-4-1
|