e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

Gevonden: 3101
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buizerd muizenvanger: mûzevanger (Schaesberg) buizerd (54 grote, plompe, slome vogel; brede vleugels en korte staart; vaak op paaltjes in weilanden; vaak te zien; broedt zeldzaam in bossen [N 09 (1961)] III-4-1
bullebak bullebak: bullebak (Schaesberg) iemand die probeert door nors, ruw optreden anderen bang te maken [woew, bietebouw, bullebak] [N 85 (1981)] III-3-1
bundel, bussel pongel: pungel (Schaesberg) bundel [SGV (1914)] III-4-4
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) bunder: bonder (Schaesberg) bunder [SGV (1914)] III-4-4
bunzing vuur: vuur (Schaesberg, ... ) bunzing [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)] III-4-2
buren (ww.?) nabuur zijn: naober zië (Schaesberg) buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)] III-3-1
burgemeester burgemeester: burgemeester (Schaesberg) het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)] III-3-1
buskruit kruit: krōēt (Schaesberg), pulver (<lat.): polver (Schaesberg) buskruit [SGV (1914)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)] III-3-1
bussel uitgedorst stro bussel: bøsǝl (Schaesberg) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
buur nabuur: naober (Schaesberg) iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)] III-3-1