24135 |
buizerd |
muizenvanger:
mûzevanger (Q118p Schaesberg)
|
buizerd (54 grote, plompe, slome vogel; brede vleugels en korte staart; vaak op paaltjes in weilanden; vaak te zien; broedt zeldzaam in bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21349 |
bullebak |
bullebak:
bullebak (Q118p Schaesberg)
|
iemand die probeert door nors, ruw optreden anderen bang te maken [woew, bietebouw, bullebak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25058 |
bundel, bussel |
pongel:
pungel (Q118p Schaesberg)
|
bundel [SGV (1914)]
III-4-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
bonder (Q118p Schaesberg)
|
bunder [SGV (1914)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
vuur:
vuur (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
21703 |
buren (ww.?) |
nabuur zijn:
naober zië (Q118p Schaesberg)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
burgemeester (Q118p Schaesberg)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
kruit:
krōēt (Q118p Schaesberg),
pulver (<lat.):
polver (Q118p Schaesberg)
|
buskruit [SGV (1914)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bøsǝl (Q118p Schaesberg)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
21702 |
buur |
nabuur:
naober (Q118p Schaesberg)
|
iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|