24142 |
ekster |
ekster:
ekster (Q118p Schaesberg),
ester:
ääster (Q118p Schaesberg)
|
ekster [SGV (1914)] || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
esteroog:
ästeroog (Q118p Schaesberg)
|
likdoorn, eksteroog [SGV (1914)]
III-1-2
|
31511 |
elektrische soldeerbout |
elektrische bout:
ēlɛktrišǝ bōt (Q118p Schaesberg)
|
Soldeerbout die verwarmd wordt door een elektrisch verwarmingselement. Zie ook afb. 187. [N 33, 195a-b; N 33, 202; N 64, 16c]
II-11
|
31682 |
elleboog, bocht |
elleboog:
ɛlǝbōx (Q118p Schaesberg)
|
Gebogen pijp, die dient om een leiding in een andere richting te voeren, meestal in een hoek van 90°, soms ook van 45°. [N 64, 120d; monogr.]
II-11
|
18829 |
ellende (lijden) |
elend:
ie-jlénd (Q118p Schaesberg),
elend lijden:
ie-jlénd lieje (Q118p Schaesberg)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)] || ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24504 |
els |
zuil:
zyl (Q118p Schaesberg)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|
19686 |
emmer |
emmer:
emmer (Q118p Schaesberg),
tob:
tob (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg,
Q118p Schaesberg)
|
emmer van hout [DC 15 (1947)] || emmer van zink of email [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
17703 |
endeldarm |
endeldarm:
de endelderm (Q118p Schaesberg),
maasdarm:
masderm (Q118p Schaesberg)
|
endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20333 |
enig kind |
kind alleen:
kink-alling (Q118p Schaesberg)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeksjong] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17775 |
enkel |
enkel:
inkel (Q118p Schaesberg),
ìngkel (Q118p Schaesberg),
ìnkəl (Q118p Schaesberg)
|
enkel [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|