18784 |
franje |
franjel:
franjel (Q118p Schaesberg),
franjǝl (Q118p Schaesberg)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
20586 |
fruit bewaren |
murgen:
murge (Q118p Schaesberg)
|
meuken (fruit bewaren) [SGV (1914)]
III-2-3
|
19727 |
fuchsia |
bellenboompje:
belləbumkə (Q118p Schaesberg)
|
fuchsia [DC 57 (1982)]
III-2-1
|
24149 |
fuut |
fuut:
fuut (Q118p Schaesberg)
|
fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17807 |
gaan |
gaan:
goa (Q118p Schaesberg),
er van durch gao
gao (Q118p Schaesberg)
|
gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21314 |
galgenaas |
beest:
bie-js (Q118p Schaesberg),
galgenstrop:
galgestrop (Q118p Schaesberg)
|
de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)] || galgenaas [SGV (1914)]
III-3-1
|
19375 |
gang |
gang:
gank (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg),
gànk (Q118p Schaesberg)
|
De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)] || gang [SGV (1914)]
III-2-1
|
34548 |
gans |
gans:
gou̯s (Q118p Schaesberg),
gǭs (Q118p Schaesberg)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|
20305 |
garde |
geerd:
gēͅt (Q118p Schaesberg),
wits:
wiets (Q118p Schaesberg)
|
een garde, een bosje rijshout om kinderen mee te straffen [gard, roe, wies] [N 87 (1981)] || gard [SGV (1914)]
III-2-2
|
28847 |
garen |
garen:
gārǝ (Q118p Schaesberg)
|
Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.]
II-7
|