22451 |
aprilgrap |
aprilgrap:
aprilgrap (Q118p Schaesberg)
|
De onzinnige boodschap op 1 april [aprilvis, aprilzaad, zikkelzaad]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21848 |
arbeid |
werken:
wirke (Q118p Schaesberg)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33100 |
aren lezen |
zomeren:
zȳmǝrǝ (Q118p Schaesberg)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
haak:
hāk (Q118p Schaesberg)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
21709 |
armbestuur |
armbestuur:
ermbesjtuur (Q118p Schaesberg)
|
de instelling die zich tot doel stelt arme mensen te ondersteunen [arme, armekom-mer, grootvaal, armbestuur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21294 |
armoedig |
armoedig:
ermeudig (Q118p Schaesberg)
|
armoedig [SGV (1914)]
III-3-1
|
25055 |
armvol |
armvol:
enne erm vol höj (Q118p Schaesberg),
enne ervel huij (Q118p Schaesberg),
ɛrvǝl (Q118p Schaesberg),
ɛrǝmvǫl (Q118p Schaesberg)
|
armvol hooi [ennen erval hoj] [N 07 (1961)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|
21570 |
arresteren |
vastzetten:
vas-zette (Q118p Schaesberg)
|
iemand in hechtenis nemen [bekommeren, arresteren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30553 |
asfaltpapier |
asfalt:
asfalt (Q118p Schaesberg)
|
Poreus bordpapier, gedrenkt in asfalt of zware teeroliën. Asfaltpapier wordt gebruikt als isolatiemateriaal tegen vocht maar ook als dakbedekking. 'Lodorite' is een asfaltbitumen juteweefsel dat als afdichtingsmateriaal in stroken wordt verwerkt. [N 31, 36b; N 64, 155b; monogr.]
II-9
|
32069 |
asfaltspijker |
asfaltnagel:
asfaltnāgǝl (Q118p Schaesberg)
|
Korte spijker met een grote platte kop die onder meer wordt gebruikt om bitumineuze dakbedekkingen zoals asfaltpapier, vast te zetten. Zie ook afb. 147 en het lemma ɛasfaltpapierɛ in wld II.9, pag. 179.' [N 54, 17; N 64, 104a; monogr.]
II-12
|