17685 |
ademen |
ademen:
āōme (Q098p Schimmert),
ademhalen:
aom haole (Q098p Schimmert),
asemen:
aoseme (Q098p Schimmert)
|
ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
aor (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
aoren (Q098p Schimmert),
āōr (Q098p Schimmert)
|
ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
23767 |
advent |
advent (<lat.):
advent (Q098p Schimmert)
|
De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (Q098p Schimmert)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
33470 |
afdakje boven de poort |
dak:
dāk (Q098p Schimmert)
|
Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b]
I-6
|
21448 |
afdingen |
afpingelen:
āāfpingele (Q098p Schimmert),
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
āāfpingele (Q098p Schimmert),
pingelen:
pingele (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] || proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34247 |
afgeroomde melk |
doorgedraaide melk:
dōrgǝdrędǝ mɛlk (Q098p Schimmert)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
18381 |
afgesneden laars |
klomp:
klòmp (Q098p Schimmert),
kuitstevelbot:
kuit-schtevel-boete (Q098p Schimmert)
|
laars, afgesneden ~ [vlaglaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgezoken zeug:
āf˲gǝzōkǝ [zeug] (Q098p Schimmert)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|
21121 |
afgevallen fruit |
valgoed:
valgood (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u: afgevallen fruit (val, valappel, afval, rapeling, raopappel?) [N 72 (1975)]
III-2-3
|