e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eten (ww.) eten: ète (Schimmert), èète (Schimmert) eten [DC 35 (1963)], [DC 37 (1964)] III-2-3
etensketeltje henkelpot: hinkepot (Schimmert) tweelingpannetje (voor soep en aardappelen) om eten naar arbeiders in het veld te brengen (hinkelman) [N 20 (zj)] III-2-1
etiquette - <stroef persoon> stroeve, een ~: stroeve (Schimmert), zure, een ~: eine zoere (Schimmert) niet gemakkelijk in de omgang, stroef [stoer, stuurs, zuur, strak, straf] [N 87 (1981)] III-3-1
etter gezweer: gezweer (Schimmert) etter [SGV (1914)] III-1-2
evangelie evangelie: evangelie (Schimmert) De tweede lezing, het evangelie [t evangillie, evangjillióm?]. [N 96B (1989)] III-3-3
ezel ezel: ē̜zǝl (Schimmert) Aambeeldachtig, stalen hulpgereedschap dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om metalen platen te bewerken, kachelpijpen hun vorm te geven en te klinken, etc. Het bestaat uit een soort stang die in een bankschoef kan worden geklemd, in het aambeeldgat van het aambeeld kan worden geplaatst of onder een kram op de werkbank of het werkblok kan worden vastgezet. Het werktuig kan verschillende vormen hebben. Zo bestaan er uitvoeringen met ronde of vierkante doorsnede; ook kan de bovenzijde van het werktuig plat of rond zijn. De ezel is aan één, vaak ook aan beide kanten te gebruiken. Soms is er een bolle, hoekige of platte verhoging op aangebracht. Zie ook afb. 164. De informant uit Q 121 kende twee soorten koperslagersezels. De ene was voorzien van twee rechte banen, de andere van één rechte baan en een ronde kop. Beide ezels werden gebruikt voor het bewerken van plaatmateriaal. In L 210 lag de ezel in een houten blok en had het werktuig verschillende vormen: groot, kort, dik en dun. Ook de informanten uit L 246, L 266 en L 329 kenden ezels met ronde en vierkante kop. [N 33, 211; N 33, 238a-c; N 33, 242a-b; N 64, 37a-b; N 66, 18a-b; monogr.] II-11
ezelsrug ezelsrug: ēzǝlsrøk (Schimmert) Een uit metselstenen vervaardigd en aan weerszijden enigszins overstekend, kapvormig bovendeel van een muur. Zie afb. 43. [N 31, 43a; monogr.] II-9
fakkel fakkel: fakkel (Schimmert, ... ), lont: lont (Schimmert), toorts: toorts (Schimmert) In een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (fakkel, toorts, askel, lont) [N 79 (1979)] III-2-1
fakkeloptocht fakkelen: fakkele (Schimmert), fakkeloptocht: fakkeloptoch (Schimmert) Een optocht s avonds of s nachts waarbij fakkels meegedragen worden. [N 88 (1982)] || Met fakkels lopen op de eerste zondag van de vasten. [N 88 (1982)] III-3-2
familie familie: de famile (Schimmert), de femiele (Schimmert) het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)] III-2-2