e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fret fret: fred (Schimmert), fret (Schimmert) Fret, een tam bunzingachtig diertje waamee de konijnen uit hun holen worden verdreven [N 94 (1983)] || fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)] III-4-2
fris weer fris: frisj (Schimmert), koudig: koutig (Schimmert), tamelijk koud: ⁄t is tamelijk kaut (Schimmert) tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)] III-4-4
fronsen fronsen: fronze (Schimmert), frŏnse (Schimmert), frónsjə (Schimmert), rimpelen: rŭmpele (Schimmert) Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)] III-1-1
fruit eten knatsen: knátsje (Schimmert), snaaien: schnáa-je (Schimmert), snatsen: v-tje op de a  schnatze (Schimmert) fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)] III-2-3
fruiten aanbraden: aanbrŏŭé (Schimmert), bakken: bakke (Schimmert), bruineren: brüneren (Schimmert), fruiten: fruitə (Schimmert), frèùjtə (Schimmert) bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)] || fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)] III-2-3
fruitworm worm: worm (Schimmert), WLD  worm (Schimmert), wormpje: WLD  wŭrmke (Schimmert) worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2
fuchsia bellenbloem: bellebloom (Schimmert) Fuchsia (fuchsia). Halfheesters of heesters, soms zelfs boompjes met meestal kruisgewijs staande bladeren. De bloemen zijn kelkvormig (bellekesbloem, bel, klok). [N 92 (1982)] III-2-1
fuik fuik: foek (Schimmert) fuik [SGV (1914)] III-3-2
fundament fondament: fodǝmɛnt (Schimmert) De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.] II-9
fundament van de schoorsteen voet: vōt (Schimmert) Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.] II-9