24315 |
fret |
fret:
fred (Q098p Schimmert),
fret (Q098p Schimmert)
|
Fret, een tam bunzingachtig diertje waamee de konijnen uit hun holen worden verdreven [N 94 (1983)] || fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25240 |
fris weer |
fris:
frisj (Q098p Schimmert),
koudig:
koutig (Q098p Schimmert),
tamelijk koud:
⁄t is tamelijk kaut (Q098p Schimmert)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17598 |
fronsen |
fronsen:
fronze (Q098p Schimmert),
frŏnse (Q098p Schimmert),
frónsjə (Q098p Schimmert),
rimpelen:
rŭmpele (Q098p Schimmert)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20494 |
fruit eten |
knatsen:
knátsje (Q098p Schimmert),
snaaien:
schnáa-je (Q098p Schimmert),
snatsen:
v-tje op de a
schnatze (Q098p Schimmert)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20536 |
fruiten |
aanbraden:
aanbrŏŭé (Q098p Schimmert),
bakken:
bakke (Q098p Schimmert),
bruineren:
brüneren (Q098p Schimmert),
fruiten:
fruitə (Q098p Schimmert),
frèùjtə (Q098p Schimmert)
|
bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)] || fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24443 |
fruitworm |
worm:
worm (Q098p Schimmert),
WLD
worm (Q098p Schimmert),
wormpje:
WLD
wŭrmke (Q098p Schimmert)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19727 |
fuchsia |
bellenbloem:
bellebloom (Q098p Schimmert)
|
Fuchsia (fuchsia). Halfheesters of heesters, soms zelfs boompjes met meestal kruisgewijs staande bladeren. De bloemen zijn kelkvormig (bellekesbloem, bel, klok). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (Q098p Schimmert)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
30056 |
fundament |
fondament:
fodǝmɛnt (Q098p Schimmert)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
30104 |
fundament van de schoorsteen |
voet:
vōt (Q098p Schimmert)
|
Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.]
II-9
|