23491 |
gesloten kapelletje? |
kapelletje:
kèpelke (Q098p Schimmert)
|
Een kapelletje waar men niet in kan, waarin achter traliewerk een kruis of een beeld staat. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34472 |
gesneden haan |
kapuin:
kapūn (Q098p Schimmert)
|
[N 19, 60a; monogr.]
I-12
|
34394 |
gesneden mannelijk schaap |
ram:
ram (Q098p Schimmert)
|
[N 19, 65a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; AGV m 3; A 2, 46; A 4, 22a; R 3, 24; N 77, add.; L 39, 44; L 20, 22a; L 5, 30b; Wi 12; monogr.]
I-12
|
34305 |
gesneden mannelijk varken |
berg:
bɛrx (Q098p Schimmert)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
18254 |
gesp |
gasp:
gasp (Q098p Schimmert),
gesp:
gasp (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert),
schŏŏn mit ein gasp (Q098p Schimmert)
|
Gesloten, vaak min of meer vierkant beugeltje, gewoonlijk met een al of niet aan een afzonderlijke spil zittende tong, aan het ene einde van een riem enz. bevestigd en waardoor het andere einde gestoken wordt, dat dan door de tong in de ring vastgehouden wordt (Van Dale, pag. 903). [N 62, 53; MW; monogr.] || gesp [schoenen m.e. ~ ] [SGV (1914)] || Hoe noemt U een gesp? [N 62 (1973)] || sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)]
II-7, III-1-3
|
18696 |
gesteven voorstuk van een overhemd |
front:
frönt (Q098p Schimmert),
plastron (fr.):
plastron (Q098p Schimmert)
|
voorstuk, gesteven ~ van een overhemd [fruntje, plastron] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23515 |
gestichte mis |
gestichte mis:
geschtichde mès (Q098p Schimmert)
|
Een gestichte H. Mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18543 |
gestreepte broek |
fantasiebroek:
fantasiebrook (Q098p Schimmert),
streepbroek:
schtriepbrook (Q098p Schimmert),
strepen broek:
Van Dale: II. strepen (bn.), <gew.> van gestreepte stof: een strepen rok.
sjtriepe brook (Q098p Schimmert)
|
broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22404 |
getalzijde van een geldstuk |
munt:
munt (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
De getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18828 |
getob; tobben |
ellende:
ĕnne ĕĕlend (Q098p Schimmert),
gemartel:
gemartel (Q098p Schimmert),
gesukkel:
gesukkel (Q098p Schimmert),
zich plagen:
zich plàòge (Q098p Schimmert)
|
gemartel [SGV (1914)] || het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|