23792 |
goede week |
goede week:
Gooj wèèk (Q098p Schimmert)
|
De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
(goed) schieten:
šītǝ (Q098p Schimmert),
bijbrengen:
bibreŋǝ (Q098p Schimmert),
opbrengen:
ǫbręŋǝ (Q098p Schimmert)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
goodkoup (Q098p Schimmert)
|
goedkoop [SGV (1914)]
III-3-1
|
22657 |
goedkoopste rang in een schouwburg |
apennootjesrang:
apeneutjesrang (Q098p Schimmert),
uilenkot:
uulekot (Q098p Schimmert)
|
De goedkoopste rang in een schouwburg [uilekot]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18954 |
goedzak |
goedzak:
goodzak (Q098p Schimmert),
gōōdzak (Q098p Schimmert),
stuk brood:
e schtŭk bróad (Q098p Schimmert)
|
een persoon die altijd goed handelt en goed is voor andere mensen [goedzak, godsblok] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24958 |
golf |
golf:
chólləf (Q098p Schimmert),
ein golf (Q098p Schimmert),
golləf (Q098p Schimmert),
én gôlf (Q098p Schimmert)
|
golf, bolle verheffing op de waterspiegel, meestal veroorzaakt door de wind [baar, zwolp] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24959 |
golven ww. |
golven:
chólvə (Q098p Schimmert),
⁄t gôlft (Q098p Schimmert),
op en neer gaan:
op en neer gaon van ⁄t water (Q098p Schimmert)
|
golven (ww), rijzen en dalen van water [gurzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24538 |
gom |
gom:
gum (Q098p Schimmert),
gôm (Q098p Schimmert),
WLD
gŏm (Q098p Schimmert)
|
De kleverige, doorschijnende vloeistof die uit spleten of insnijdingen in sommige bomen vloeit en in de lucht hard word; deze stof is i.t.t. hars niet oplosbaar in alcohol of ether gom, plek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20552 |
gombal |
gom:
gôm (Q098p Schimmert)
|
siepke; Hoe noemt U: Een balletje van gesuikerde arabisch gom (siepke) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17903 |
gooien |
gooien:
gauje (Q098p Schimmert),
góoje (Q098p Schimmert),
WLD
gāōje (Q098p Schimmert),
guizen:
goesche (Q098p Schimmert),
gousche (Q098p Schimmert),
WLD
goesche (Q098p Schimmert),
smijten:
sjmiete (Q098p Schimmert),
WLD
schmīēte (Q098p Schimmert),
werpen:
werpe (Q098p Schimmert)
|
gooien [goesje] [N 38 (1971)] || gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] || werpen [SGV (1914)]
III-1-2
|