e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grasmus bramentaats: bremetaatsch (Schimmert), mus: mūsj (Schimmert) grasmus (14 kleur als braamsluiper [044], maar wittere keel; overal buiten in struiken op open terrein; nest graag in braamstruiken; roep [wèèèèt-wèèèèt]; zang druk kwetterend [N 09 (1961)] || Hoe heet de grasmusch? [DC 06 (1938)] III-4-1
graspieper pieper: pieper (Schimmert), pieperd: piepert (Schimmert) graspieper || graspieper (14,5 als boompieper [036], maar nu juist op nat wei- en veenland; zang is zachter [N 09 (1961)] III-4-1
grasspriet spier gras: spīr [gras] (Schimmert) Stengel of halm van de grasplant; een enkel smal blaadje. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N P, 4a; monogr.] I-3
grasveld, bleekveld bleek: bleik (Schimmert, ... ), bleĭk (Schimmert), blēīk (Schimmert, ... ) het grasveld waarop men wasgoed te bleken legt [bleek, dries, groes] [N 90 (1982)] || Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)] || Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] III-2-1
graszode groes: grǫu̯s (Schimmert), grǫu̯zǝ (Schimmert), plag: (mv)  plagǝ (Schimmert), rus: rø̜šǝ (Schimmert) Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.] I-8
grauwe vliegenvanger vliegentappertje: vleegetèpperke (Schimmert), vliegenvangertje: vlegevängerke (Schimmert) grauwe vliegenvanger (14 gewone zomervogel; grauw met gestreepte borst; vangt vanuit uitkijkpost vliegende insecten; nest van vezels, draad en haar onder een afdakje [N 09 (1961)] || Hoe heet de grauwe vliegenvanger? [DC 06 (1938)] III-4-1
graven graven: graavə (Schimmert), grave (Schimmert), grāāve (Schimmert), omdoen: de grond omdoon (Schimmert) Graven: met een spade of ander gereedschap in de grond delven (graven, spitten, spaden, paleien). [N 84 (1981)] III-1-2
graven (mv.) graven: grāāve (Schimmert) De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)] III-3-3
grazen weiden: wɛi̯ǝ (Schimmert) Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.] I-11
gregoriaans gregoriaans: gregoriaans (Schimmert) Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)] III-3-3