e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grondwater grondwater: grond water (Schimmert), grontwatər (Schimmert), grôndwāāter (Schimmert), grôəntwáátər (Schimmert) grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)] III-4-4
grondwerker grondwerker: grontwęrkǝr (Schimmert  [(meervoud: grontwęrkǝš)]  ), grōntwęrǝkǝr (Schimmert) De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.] II-9
groot in zijn soort bonk: bonk (Schimmert), eine bōonk (Schimmert), bonker: bônker (Schimmert) iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)] III-4-4
groot voorploegwiel groot rad: groat rā.t (Schimmert), voorrad: [voor]rā.t (Schimmert) Het grote, doorgaans rechter voorploegwiel dat "in de voor" loopt. Van onderstaande termen zijn voorrad, voorwiel, voorrullen ook toepasselijk op het in de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. Voor het voor-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 31.II.c; N 11A, 97c] I-1
grootmoeder grootmoeder: groitmooder (Schimmert), groit = uit het franse bois  groitmoder (Schimmert), oma: oma (Schimmert) grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] III-2-2
grootouders grootouders: groit = uit het franse bois  groitauwersch (Schimmert) grootouders [DC 05 (1937)] III-2-2
grootte grootte: greùitte (Schimmert) grootte [SGV (1914)] III-4-4
grootvader grootvader: groit = uit het franse bois  groitvader (Schimmert), opa: opa (Schimmert) grootvader [DC 05 (1937)] III-2-2
grootx groot: groit (Schimmert) groot [DC 03 (1934)] III-4-4
grote boerderij goed: gōt (Schimmert), hof: hōf (Schimmert) Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6