18541 |
gulp van een broek |
gulp:
gölp (Q098p Schimmert),
gùlp (Q098p Schimmert),
roetsj:
rötsj (Q098p Schimmert)
|
gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20495 |
gulzig |
gulzig:
chölsich (Q098p Schimmert),
gŭlzig (Q098p Schimmert),
gölzig (Q098p Schimmert),
gülzig (Q098p Schimmert),
schokachtig:
schök-echtig (Q098p Schimmert),
varkensachtig:
verkesechtig (Q098p Schimmert)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
gunne (Q098p Schimmert),
ze is gegund (Q098p Schimmert),
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
is gegūnd (Q098p Schimmert),
verkopen:
ze is verkoch (Q098p Schimmert)
|
gunnen [SGV (1914)] || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)]
III-1-4, III-3-1
|
18856 |
gunst |
filouren (<fr.):
fïlàòre (Q098p Schimmert),
gunstig gezind:
gunstig gezind (Q098p Schimmert)
|
de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31310 |
gutsbeitel |
guts:
gøts (Q098p Schimmert)
|
Een beitel met een blad dat in dwarsdoorsnede een meer of minder gebogen vorm heeft. De snede bevindt zich aan de holle of aan de bolle zijde van het beitelblad. De gutsbeitel wordt gebruikt voor het steken van ronde vormen en, volgens de respondent uit Rothem (Q 99*), voor het groter maken van reeds geboorde gaten. Zie ook afb. 69 en de lemmata ɛfermetgutsɛ en ɛsteekgutsɛ.' [N 47, 11a; N 53, 39a-c; A 32, 2; monogr.]
II-12
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
akelig koud:
akelig kaut (Q098p Schimmert),
grillig (weer):
grellig (Q098p Schimmert),
guur (weer):
chūūr (Q098p Schimmert),
guur (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
gŭŭr (Q098p Schimmert),
kil (weer):
kil (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
koud (weer):
kawt? (Q098p Schimmert),
schrouw (weer):
schrauw (Q098p Schimmert),
⁄t is schrauw (Q098p Schimmert),
schuiverachtig (weer):
sjōēvəréchtich (Q098p Schimmert),
wreed (weer):
vriè (Q098p Schimmert),
zuur (weer):
zoer wēr (Q098p Schimmert),
zōēr (Q098p Schimmert)
|
huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29733 |
haag |
heg:
hęk (Q098p Schimmert)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
24532 |
haagappel |
haagappel:
haagappel (Q098p Schimmert),
kersje:
kēēsch-kes (Q098p Schimmert)
|
haagappel [SGV (1914)] || kleine rode besjes aan de meidoorn [snottebelle] [N 38 (1971)]
III-4-3
|
24606 |
haagbeuk |
teer:
WLD
téér (Q098p Schimmert)
|
Haagbeuk: eigenlijk een boom die gebruikt wordt om hagen te vormen; blad lijkt meer op een iepeblad dan op een beukeblad; heeft hangende katjes (elzenteer, beuketeer, esselteer, teer). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24876 |
haagwinde |
hoppenrank:
oe kort
hoeperank (Q098p Schimmert),
hopperank:
hupǝraŋk (Q098p Schimmert)
|
Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde [SGV (1914)]
I-5, III-4-3
|