e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handweefgetouw geweefs: gǝwēfs (Schimmert) Het weefgetouw dat bediend wordt met de hand. De afmetingen hiervan zijn nogal verschillend; gewoonlijk is de lengte 2,5 m tot 3 m, de breedte ongeveer 2 m en de hoogte tot aan de draagarmen 2,5 m (Grothe, pag. 338). Zie afb. 54 en 55. [N 39, 1b; N 39, 1a; N 5A øIŋ, 9c; monogr.] II-7
handzeef schoefel: šufǝl (Schimmert), zeef: zēf (Schimmert) De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.] I-4
hanekam hanekamp: hane kamp (Schimmert) hanekam (plant) (Celosia cristata L.) [N 92 (1982)] III-2-1
hanetred hanetred: hanetred (Schimmert) Krampachtige beweging van de achterbenen. Het paard gaat als een haan en trekt bij het lopen één of beide achterbenen krampachtig op. Als paarden met deze afwijking een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Vgl. het lemma ''krampig'' (7.14). Krampigheid en hanetred worden beschouwd als gebreken die verborgen kunnen blijven.' [A 48A, 40; N 8, 90c] I-9
hangen hangen: hange (Schimmert) hangen [SGV (1914)] III-1-2
hangende muur uit het lood hangen: ūt˱ ǝt loǝt haŋǝ (Schimmert) Muur die naar buiten overhelt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood hangt vrij' ('ǝt lwǫat heŋk ˲vrij'). [N 31, 11a; N 31, 11c; monogr.] II-9
hangende steiger hangsteiger: haŋ[steiger] (Schimmert) Steiger bestaande uit winkelhaakvormige ramen die met behulp van touwen of haken aan het dak zijn vastgemaakt. De ramen rusten tegen de muur van het bouwwerk en dragen de planken waarop de metselaar staat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen '(steiger)' en '(stelling)' hetlemma 'Steiger'. [N 32, 8a] II-9
hanggeranium hanggeranium: hang geranium (Schimmert) Hanggeranium (pelargonium peltatum). De bladeren zijn duidelijk 3- of 5-lobbig, de lobben zijn gaafrandig. De plant heeft liggende stengels, die vaak over de rand van de bloempot heenhangen. De bloemen zijn lichtrood of wit van kleur en groeien in scherme [N 92 (1982)] III-2-1
hangslot hangslot: hangschôt (Schimmert), hâng-schloat (Schimmert), kluister: kloester (Schimmert, ... ), klôester (Schimmert) Een slot dat aan b.v. een koffer of aan een deur gehangen wordt, met een draaibare beugel (kluister, hangslot, korna ) (=Fr. cadenas) [N 79 (1979)] || hangslot [N 07 (1961)] III-2-1
hangsteiger dakstoel: dakštōl (Schimmert) Steiger waarop de dakdekker staat wanneer hij het onderste deel van de dakbedekking vervaardigt. De steiger bestaat uit vier planken die op zogenaamde steigerbokken rusten. Het geheel wordt met touwen aan de muur bevestigd. Zie ook het lemma 'Hangende steiger'. Het betreft daar een vergelijkbare steiger die door de metselaar wordt gebruikt. [N F, 11; N 64, 147a] II-9