19044 |
heimwee |
nestdrang:
nés-drang (Q098p Schimmert)
|
heimwee hebben [N 37 (1971)]
III-1-4
|
30064 |
heipalen |
heipalen:
hɛjpǭǝlǝ (Q098p Schimmert)
|
De houten of betonnen palen die bij een paalfundering gebruikt worden. In L 321 waren de heipalen vervaardigd van de houtsoort 'pitchpine' ('petšpīnǝ') of 'grenen' ('grē̜nǝ'). [N 31, 4b; N 31, 4a; N 31, 5a]
II-9
|
33725 |
hek |
stanketsel:
staŋkętsǝl (Q098p Schimmert),
veken:
vē̜kǝ (Q098p Schimmert)
|
Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
barrier:
brēr (Q098p Schimmert)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
19461 |
hek, hekwerk |
afrastering:
[ mit puntdraod en breer (?) ]
aafrastering (Q098p Schimmert),
heining:
heining (Q098p Schimmert),
hek:
de hèk (Q098p Schimmert)
|
Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19488 |
hek, poortje |
veken:
Stangkétsel).
vèke (Q098p Schimmert)
|
hek [SGV (1914)]
III-2-1
|
23906 |
hel |
hel:
de hĕl (Q098p Schimmert)
|
De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18998 |
helpen |
helpen:
helpe (Q098p Schimmert)
|
helpen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
34354 |
helpen bij het biggen werpen |
bagje halen:
bɛkskǝ hǭlǝ (Q098p Schimmert)
|
De zeug helpen bij het werpen van de biggen, gezegd van de boer. [N 76, 40]
I-12
|
19915 |
hemel |
hemel:
den hēēmel (Q098p Schimmert),
he.məl (Q098p Schimmert),
hemel (Q098p Schimmert)
|
De hemel [himmel, heemel]. [N 96D (1989)] || hemel [RND], [SGV (1914)]
III-3-3
|